Album der Natuur/1861/Bliksemende rots

De bliksemende rots (1861) door Anne Tjittes Reitsma
'De bliksemende rots,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tiende jaargang (1861), pp. 288-290 . Dit werk is in het publieke domein.
[ 288 ]

DE BLIKSEMENDE ROTS.[1]

 

 

In de nabijheid van de handelstad Stavanger aan de westkust van Noorwegen bevindt zich eene lange, naauwe, steile en hoogst zonderlinge Fiordkloof of inham, zoo als de kust van Noorwegen ze over hare geheele uitgebreidheid in groote menigte bevat. Deze fiord of inham ligt op 59° 1' noorderbreedte en draagt den naam van Lysefiord. De geheele lengte van dezen fiord bedraagt 5½ G. mijlen bij eene breedte van slechts 6000 voet, die op eenige plaatsen tot op 2000 voet inkrimpt. Deze naauwe fiord wordt op enkele uitzonderingen na omgeven van loodregte of overhangende rotswanden, die zich tot 3000 voet en nog hooger boven den waterspiegel verheffen. Het geheel kan als eene ontzaggelijk groote kloof in de massa van het gebergte beschouwd worden. Op meerdere plaatsen heeft deze fiord eene diepte van niet minder dan 1400 voet.

In dezen Lyse-fiord doet zich een verschijnsel voor, dat de opmerkzaamheid van velen getrokken heeft, maar dat ook, daar het niet zeer dikwijls wordt waargenomen en uit zijn aard zeer zonderling is, gedurende langen tijd als zeer onzeker werd beschouwd, tot dat het werkelijk bestaan daarvan door de geloofwaardige berigten van een ooggetuige werd bevestigd.

Deze natuurmerkwaardigheid komt hierop neder: Van eene rots aan de zuidzijde van den fiord, ongeveer 13 mijl van zijn oostelijk uiteinde, schiet onder zekere omstandigheden een lichtstraal voort, gelijk aan eenen horizontaal gerigten bliksem en vergezeld van een geraas, dat aan den donder gelijkt. In het jaar 1855 werd de eerste luitenant krefting uitgezonden om kaarten van deze streek te vervaardigen. [ 289 ]Hij had zelf gelegenheid dit verschijnsel waar te nemen, en uit zijn daarover ingezonden berigt is het volgende uittreksel ontleend:

«Nabij het uiteinde van den Lyse-fiord, waar de rotsen tot elkander naderen, bijzonder wild gevormd zijn en aan de zuidzijde zelfs op eene hoogte van 3000 voet over den fiord hangen, bevindt zich eene plaats, waarvan de bewoners dier streek verhalen, dat vuur en rook, van geweldige donderslagen vergezeld, daarvan zouden uitgaan. Op eenen donkeren avond had ik de gelegenheid dit verschijnsel te zien. Er blies toen een sterke zuidoostewind, buiten welken het zich, naar men zegt, niet vertoont. Ik hoorde eerst enkele knallen, die van lieverlede menigvuldiger en sterker werden. Daarop hoorde ik een buitengewoon sterk gekraak en zag een lichtstraal in horizontale rigting uit de rots tot bijna ter halverwege over den fiord schieten, waar hij zich oploste en verdween. Deze straal was zeer wit en

De Lyse-fiord
De Lyse-fiord.

[ 290 ]sterk, maar verbreidde geen licht om zich heen. Op de plaats, waar hij uit de rots kwam, was hij zeer smal, maar werd spoedig daarop aanzienlijk breeder, totdat hij weder tot de oorspronkelijke grootte zamenkromp, om dan op nieuw, gelijk de eerste maal, zich te verbreeden en weder zamen te krimpen, totdat hij zich eindelijk oploste."

Uit het profiel op de nevensgaande teekening volgt, dat de lichtstraal uit den berg op eene hoogte van ongeveer 2000 voet boven de oppervlakte der zee moet zijn uitgeschoten, dat de straal zelf meer dan 1000 voet lang en slechts aan de uiterste spits eenigzins omhoog gebogen was.

Het berigt gaat dan op volgende wijze voort: «Nadat deze lichtstraal verdwenen was, kwamen andere stralen uit dezelfde plaats te voorschijn, doch al kleiner en kleiner, totdat zij eindelijk geheel ophielden. Het gekraak duurde echter zoo lang, als de storm aanhield. Op den volgenden dag onderzocht ik de plaats en vond, dat de rots hier eenigzins boven den fiord heen hing en eene groote holte vormde; in deze bemerkte ik enkele horizontale scheuren. Dat de straal op eenige plaatsen smal, op anderen breed is, mag wel daar van daan komen, dat hij zich vermoedelijk gedurende zijn uitschieten uit eene van die horizontale scheuren omdraaide, zoodat hij nu eens zijn dunne, dan eens zijn breede zijde liet zien."

In eenen brief aan den heer a. vibe, chef van de Noorweegsche opmetingen, zegt krefting verder nog over dit onderwerp het volgende:

«Volgens de verhalen zal men somtijds bij stil weder, en wanneer in langen tijd geen zuidoostelijke wind gewaaid heeft, kunnen zien, dat uit de vermelde opening een geelachtig graauwe rook te voorschijn komt, die langs de zijde van de rots omhoog stijgt. Ik heb dit wel is waar zelf niet bemerkt; maar ik vermoed, dat dit verschijnsel dan plaats heeft, als zich zoo vele dampen ontwikkeld hebben, dat zij door eigene kracht naar buiten dringen. Professor esmark, die in het jaar 1823 den Lyse-fiord bezocht, vond, dat de rots op deze plaats 3387 voet hoogte moet hebben. Hij kreeg echter niets van dit verschijnsel te zien en waagde ook niet de opening te onderzoeken, daar men zich dan van de rotskam ongeveer 1000 voet naar beneden moet laten zakken. Hetzelfde verschijnsel moet zich volgens [ 291 ]kraft's statistiek ook bij andere rotsen hier te lande vertoonen. Bij het hof Molaup aan de oevers van den Jörend-fiord op 62° 20' noorderbreedte is een berg, die Troldgjöl of tooverberg genoemd wordt en van welken somtijds vuur, rook en een gekraak als van een kanon uitgaat, welk verschijnsel zich bij zekere veranderingen van het weder voordoet. Hetzelfde verschijnsel komt in Olaf-dal bij het hof Hustad op 62° 12' noorderbreedte ook in het kerspel Jörend-fiord voor. Bij de beide hier vermelde rotsen is de plaatsgesteldheid van zoodanigen aard, dat de openingen in die rotsen zeer moeijelijk onderzocht kunnen worden.

R.
 

  1. Uit petermann's Mittheilungen über wichtige neue Erforschungen auf dem Gesammtgebiete der Geographie,—Ergänzungsheft, 1860.