Dit is een overzicht van de (vertaalde) paragrafen van boek XV

44

XLIV bewerken

... 2. Maar noch door menselijk toedoen noch door schenkingen van de keizer, noch door zoenoffers aan de goden, verdween het schandelijk gerucht als was de brand op bevel ontstaan (waarin geloof werd dat de brand bevolen was). Om dat geroddel dus de kop in te drukken vond Nero schuldigen uit en liet hen de meest geraffineerde straffen ondergaan : het waren mensen die door het gewone volk gehaat werden om hun schanddaden en Christenen worden genoemd door het gewone volk. 3. De stichter van die naam is Christus, een man die tijdens het bewind van Tiberius door toedoen van Pontius Pilatus dood werd gebracht; en alhoewel dat verderfelijk bijgeloof voorlopig de kop werd ingedrukt, toch vond het opnieuw ingang, niet alleen in heel Judea, de oorsprong van het kwaad, maar ook in heel de stad waar al wat wreed en schandelijk is vanwaar dan ook samenkomt en uitbreiding vindt. 4. Eerst werden dus zij opgepakt die bekentenissen aflegden en op hun aanwijzing werd de enorme menigte in staat van beschuldiging gesteld maar niet alleen de brand maar dan wel door hun haat tegenover het mensenras (kannibalisme), niet zozeer voor brandstichting dan wel voor hun haat jegens mensenras. En alhoewel ze moesten sterven toch werden ze nog spottend behandeld, ze werden namelijk bedekt met huiden van wilde dieren en werden verscheurd door honden ofwel werden ze aan kruisen vastgemaakt en wanneer de dag voorbij was (bij valavond) werden ze opgebrand als nachtverlichting. 5. Nero stelde zijn park ter beschikking voor dat spektakel en hield een circusvoorstelling en had zich gemengd onder het gewone volk in de uitrusting van een wagenmenner of hij stond op zijn renwagen. Van daardoor ontstond er medelijden alhoewel het dan ging om schuldigen en mensen die een nieuwe bestraffing verdienden, omdat ze werden opgeofferd, niet voor het gemeenschappelijke nut maar voor de wreedheid van één man.

LXII bewerken

Onverschrokken vroeg Seneca om de documenten van zijn testament, en toen de honderdman dit hem weigerde, verklaarde hij plechtig, zich tot zijn vrienden wendend, dat hij, aangezien het hem verboden werd hen voor hun verdiensten te bedanken, hen naliet wat hij nu als enige en niettemin als mooiste bezit had: de aanblik van zijn leven, en dat zij, indien zij aan hem zouden denken, de roem van de schone kunsten als de vrucht van hechte vriendschap zouden verkrijgen. Tegelijkertijd riep hij nu eens in een gesprek, dan weer indringender op de wijze van iemand die terechtwijst hen op niet te huilen, maar flink te zijn, terwijl hij steeds vroeg waar de lessen in wijsheid waren (gebleven), waar de gedurende zovele jaren beoefende denkhouding tegenover de dingen die hen bedreigden. "Wie namelijk is de meedogenloosheid van Nero onbekend? Na de vermoording van zijn moeder en zijn broer blijft er niets anders over dan de dood van zijn opvoeder en leermeester hieraan toe te voegen."