Apocriefe boeken/Judith 4
Judith 4 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 2-3. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 2.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 3.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 4. Israël bereidt zich tot den strijd en doet boete. | ||
TOEN de kinderen Israëls, die in het land Juda woorden, dit hoorden, | ||
2 | vreesden zij zeer voor hem, en schrik en ontzetting overviel hen, want | |
zij vreesden, dat hij aan de stad Jeruzalem en den tempel des Heeren | ||
| ||
ook zóó doen zou, gelijk hij aan de andere steden en aan hare afgods- | ||
3 | huizen gedaan had. Daarom zonden zij in het geheele land van Samarië | |
4 | rondom tot aan Jericho toe, en bezetten de hoogten der bergen; en zij | |
maakten muren om hunne vlekken en brachten voorraad tot den oorlog | ||
5 | bijeen. En de priester Jojakim schreef aan allen, die tegen Esdrelom | |
woonden, dat is: tegen het groote veld bij Dothaïm, en aan allen, waar | ||
6 | de vijanden mochten doorkomen, dat zij de toegangen van het gebergte | |
tegen Jeruzalem zouden bewaren. | ||
7 | En de kinderen Israëls deden zooals Jojakim, de hoogepriester des | |
8 | Heeren, hun bevolen had; en al het volk riep ernstig tot den Heer, en | |
9 | zij en hunne vrouwen verootmoedigden zich met vasten en bidden; maar | |
de priesters trokken zakken aan en de kinderen lagen voor den tempel | ||
10 | des Heeren en het altaar des Heeren bedekte men met een zak; en zij | |
riepen tot den Heer, den God van Israël, eendrachtig, dat hunne kinderen | ||
en vrouwen niet weggevoerd, hunne steden niet verwoest, hun heiligdom | ||
niet verontreinigd, en zij van de volken niet gesmaad mochten worden. | ||
11 | En Jojakim, de hoogepriester des Heeren, ging rondom, vermaande | |
12 | het geheele volk Israëls, en sprak: Gijlieden zult immers weten, dat de | |
Heer uw gebed verhooren zal, zoo gij slechts niet ophoudt met vasten | ||
13 | en bidden voor den Heer. Gedenkt aan Mozes, den dienaar des Heeren, | |
die niet met het zwaard, maar met a heilige gebeden Amalek sloeg, die | a Ex. 17 : 11. | |
zich op zijne kracht en macht, op zijn heir en schild, op zijne wagens | ||
14 | en ruiters verliet. Zóó zal het ook gaan met alle vijanden van Israël, | |
15 | indien gij u zoo verbetert, gelijk gij begonnen hebt. Na deze vermaning, | |
16 | baden zij den Heer, en bleven vóór den Heer, zoodat ook de priesters | |
in zakken gingen en asch op het hoofd hadden en alzoo den Heer | ||
17 | brandoffers oprichtten; en allen baden den Heer van ganscher harte, | |
dat hij zijn volk Israël wilde bezoeken. |