Architectura/Jaargang 5/Nummer 15/Fra Angelico

‘Fra Angelico’ door Burckhardt Fra Angelico, slot. →
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 15 (zaterdag 10 april 1897), p. 83-84. Publiek domein.

[ 83 ]

FRA ANGELICO. naar burckhardt.[1]

Wanneer men zijne richting en zijn ouderdom in aanmerking neemt, had de zalige (beato) fra angelico da fiesole (1387–1455, zijn leekennaam was guido) voor Masaccio moeten besproken worden; maar de werkkracht van dezen kunstenaar doet zich in werkelijkheid later voor dan die van masaccio, die ook op de herleving der schilderkunst van beide kunstenaars een meer snellen en bepaalden invloed uitoefende.
Bij het schoonheidselement, door orcagna in de schilderschool gebracht, voegt deze in zijn aard eenige meester, de uitdrukking van bovenaardsche reinheid en innigheid. Een zeer groote, ideale opvatting der Middeleeuwen ontkiemt, krachtig en heerlijk in zijn werken en wordt door den frisschen adem van den nieuwen tijd verlevendigd; hoe het rijk des hemels, der Engelen, Heiligen en Zaligen in het vrome gemoed der toenmalige menschheid zich afspiegelde, hebben wij door hem gezien, zoodat zijne schilderingen reeds zeer zeker de waarde hebben van godsdienstgeschiedkundige oorkonden. Wie niet door fiesole’s kunst ingenomen wordt, die zou ook voor de antieke kunst geen gevoel hebben; men kan de vrome schuchterheid van den monnik toegeven en toch in de hemelsche schoonheid van de onderdeelen en in de steeds frissche en verblijdende overtuiging, die hem ter zijde stond, eene verschijning der hoogste kunst erkennen, die in het geheele Rijk der kunstgeschiedenis haar gelijke niet meer heeft. In de dramatische onderwerpen is fiesole altijd een der kernachtigste navolgers van giotto, wiens techniek dan ook in hem zijn laatsten navolger vindt.
Van der jeugd af een groot talent, zocht hij zijn leven lang naar eene gelijkmatige bezieling van alles wat hij schiep; door het naturalistisch streven van zijn ouden landsman masolius opgewekt, is hij een van de eerste, die in de koppen niet zoozeer het algemeene karakter teruggeeft en ze op de teederste wijze persoonlijk verlevendigt; maar bij zijn teederen gemoedsaard stond aan zijn inborst de uitdrukking van het booze niet ten dienste.
Aan deze opvatting en aan zijn eenvoudige techniek is het wel toe te schrijven dat de kunstenaar ons direkt in zijne vroegste scheppingen in zijn volkomen eigenaardigheid [ 84 ]tegentreedt, en deze nauwelijks eenige verandering onderging in zijn lange en rijke werkzaamheid.
Toen guido, onder den naam van fra giovanni, pas in het Dominikamer-Klooster te fiesole was ingetreden, werd de orde door politieke omstandigheden gedwongen het te verlaten, en zoo toog de jonge monnik voor een tiental jaren naar cortona. Zijne omvangrijke werkzaamheid in deze plaats van kunstarmoede is een zeker bewijs dat de „Frate” reeds als geoefend kunstenaar in de Orde trad. Ongelukkig zijn ons uit dezen tijd maar weinige altaarstukken overgebleven: in S. Dominico te cortona de tronende Maagd tusschen Heiligen met de kleinere voorstelling van de klacht onder het Kruis en de Boodschap, vol gevoel door den kunstenaar weergegeven. De retable onder dit stuk met eene rij van voorstellingen uit het leven van den H. Dominicus, alsook een Altaarstuk met de Boodschap en een retable met kleine voorst. uit het leven der h. maagd van de hoogste bekoorlijkheid vindt men thans in de kerk S. Gesù. Ook wordt aan den tijd van het verblijf te cortona met recht het ontstaan toegeschreven van het omvangrijke Altaarstuk, waarvan enkele uit S. Dominico te perugia in de Pinakotheek aldaar zijn overgebracht. maria tronend van Engelen omgeven; op beide zijden twee Heiligen van groote schoonheid; de retable met voorstellingen uit het leven v. d. H. niccolò di bari, waarvan twee zich thans in de Gal. van ’t Vatikaan bevinden; op de pilasters eveneens enkele Heiligenfiguurtjes — het geheel van een zeldzame kracht en kleurenpracht en groote schoonheid der voornaamste figuren.
In 1418 keerden de Broeders weder in hun Klooster bij fiesole terug en ongeveer 20 jaren was dit het stille tooneel van giovanni’s rustlooze werkzaamheid. In S. Dominico is thans (nadat de Hoofdschatten der Kerk naar bet buitenland werden verplaatst) slechts nog het in 1501 door l. di credi overschilderd altaarstuk voorhanden. Van hier uit voorzag fra giovanni ook tallooze Kerken en Kloosters in florence van altaarstukken, die thans meest in de Musea der stad te vinden zijn. Verder in de Uffizien de groote Madonna met de beroemde allerliefste figuurtjes er om heen en vier evengroote Heiligen op de vleugels van ’t Altaar, van 1433. Bij de groote figuren komt hier echter de nog niet voldoende kennis der anatomie en gebrek aan beweging ongunstig uit.
Het talent van den kunstenaar doet zich het meeste gelden in de Verheerlijking der Hemelsche Vreugden, in de Gloria, Paradijzen, enz. en evenzoo in de heerlijke kroning der h. maagd, te midden van dansende en zingende Engelen in de Uffizien of in de omgeving des Verlossers, in de ontvangst van de Zalige Geesten, in de schilderingen van het Laatste Oordeel, zooals in de Akademie te florence en in Pal. Corsini te rome. In de laatste schilderingen voldoen de afbeeldingen der verdoemden maar weinig. Buitendien bezit de Akademie te florence nog een rijken schat van schilderijen van fra angelico, waaronder kleine voorstellingen uit het leven van christus en twee altaarstukken met de tronende Maagd tusschen Heiligen bijzonder uitmunten. In de Uffizien vele allerliefste kleine schilderingen; twee kleine paneelen met ieder een schoonen Engel op wolken knielend, in de Gal. te turijn. Het meesterwerk onder de groote altaarstukken is de kruisafneming in de Akademie, dat van eene grootheid in de compositie, diepte van gevoel, reinheid in de teekening en frischheid in de kleuren getuigt, welke in hare samenwerking dit doek tot een van de meest aangrijpende scheppingen maakt van de Italiaansche kunst.


  1. der cicerone. Anleitung zum Genuss der Kunstwerke Italiens von jacob burckhardt. 5te Auflage besorgt von wilhelm bode. leipzig.
    Dit handboek geeft in chronologische volgorde een overzicht der kunstwerken welke thans op Italiaanschen bodem gevonden worden, verdeeld in twee hoofdgroepen a) klassieke oudheid, b) de kunstperioden die daaraan gevolgd zijn. Aan ’t eind van den tweeden band komt een register voor waarin de besproken kunstenaars en hunne werken volgens de geographische plaatsnamen kunnen worden opgezocht. Hierdoor heeft dit handboek zijne praktische waarde voor hen die de kunstschatten van Italië bestudeeren, maar de omvangrijke geschiedkundige werken hunner bibliotheek niet mede sleepen.