Architectura/Jaargang 5/Nummer 41/Arbeidsregeling in Duitschland

Prijsvraag Architectura, Jrg. 5, Nr. 41
(zaterdag 9 oktober 1897)

‘Arbeidsregeling in Duitschland’ door T.M.V.N., p. 186

Technische Vakvereeniging Afd. Amsterdam. Vergadering van den 6den Oct. in Hotel de France

[ 186 ]ARBEIDSREGELING IN DUITSCHLAND.

Na veel strijd heeft de Duitsche Rijksdag het Pruisische ontwerp van wet op de organisatie van den arbeid met eenige wijzigingen aangenomen. Krachtens deze wet zullen thans in geheel duitschland de beoefenaars van hetzelfde ambacht, zich tot zoogenaamde Zwangsinnungen (gilden) kunnen vereenigen, aan de plaat­selijke autoriteiten wordt overgelaten, voor elken kring het minimum te bepalen van het aantal patroons die een gilde kunnen vormen. Als dan het verzoek tot de administratie gericht wordt, spreekt deze de verplichting uit tot het instel­len van de Innung. Door de administratie kan intusschen daarvan nog worden afgeweken indien zij van oordeel is, dat door andere instellingen voldoende voor de bevordering van de gemeenschappelijke belangen van het handwerk ge­zorgd wordt. De handwerkskamers zullen voortaan gekozen worden door de handwerkslieden, die in Zwangsinnungen, vrije gilden, Gewerbe-vereine of andere dergelijke vereenigingen verbonden zijn. Bedoelde Kamers zullen meer speci­aal belast zijn met het geven van voorschriften ter uitvoering van de wettelijke bepalingen op het handwerk, het bevorde­ren van instellingen waarvoor de locale krachten te kort schieten en met het indienen van jaarverslagen.
De bepalingen omtrent proeven van bekwaamheid, zijn aldus gewijzigd, dat de commissiën voor de gezellenproef bij de Zwangsinnungen steeds zullen bestaan, bij de vrije gilden slechts als de handwerkskamer daartoe machtiging geeft. Voorts zullen van Staatswege de vakscholen en der­gelijke inrichtingen commissiën voor proeven van bekwaam­heid worden ingesteld, en voorzoover die nog niet voldoende zijn, kunnen de handwerkskamers nog tot hetzelfde doel commissiën instellen.
Aanvankelijk was in de toelichting tot het ontwerp met nadruk op den voorgrond gesteld, dat de eisch van vele handwerkslieden en hun organen om de vergunning tot het uitoefenen van een ambacht of handwerk afhankelijk te ma­ken van een proef van bekwaamheid (Befähigungsnachweis) als ondoelmatig en onuitvoerbaar moest worden afgewezen, doch bij de behandeling in den Rijksdag werd, na verwer­ping van een amendement bepalende dat van 1 januari 1905 af slechts die bazen, leerlingen mogen houden, die recht hebben op den titel van meester, aangenomen (met 166 tegen 120 stemmen) het voorstel, om voor het geheele handwerk een dergelijke proef van bekwaamheid in te voeren. Het voor­stel werd aangenomen in den vorm van een resolutie waarbij de verbonden regeeringen worden uitgenoodigd daaromtrent in de volgende zittingen hunner landdagen een wetsontwerp in te dienen. Nog werd bepaald dat de thans bestaande geprivelegieerde beroepsvereenigingen in Zwangsinnungen omgezet kunnen worden; zonder dat daartoe een besluit van de meerderheid vereischt wordt. t. m. v. n.