← Zesde tooneel | Da Costa's Kompleete Dichtwerken (1876) door Da Costa | Achtste tooneel → |
Uitgegeven in 's-Gravenhage door D. A. Thieme. |
ZEVENDE TOONEEL
DE REI, ATOSSA.
DE REI.
Helaas! hoe wordt onze angst vermeerderd, daar zijn moed
ons nieuwe jammren in de toekomst heeft verkond!
ons nieuwe jammren in de toekomst heeft verkond!
ATOSSA.
Gerechte Goôn! ziet neêr op alles wat wy lijden!
Moet hoe veel zorgen heeft mijn moederhart te strijden,
wanneer ’t den hoon herdenkt eens zoons, ter naauwernood,
van dekking zelfs beroofd, ontkomen aan den dood!
Ik keer een oogwenk in d’ ontsierde vorstenwoning,
en poog te rug te zijn voor de aankomst van den koning;
mijn zorg verschaft hem dra een schitterend gewaad,
Vloekwaardig, die zijn kroost in ’t ongeluk verlaat!
Moet hoe veel zorgen heeft mijn moederhart te strijden,
wanneer ’t den hoon herdenkt eens zoons, ter naauwernood,
van dekking zelfs beroofd, ontkomen aan den dood!
Ik keer een oogwenk in d’ ontsierde vorstenwoning,
en poog te rug te zijn voor de aankomst van den koning;
mijn zorg verschaft hem dra een schitterend gewaad,
Vloekwaardig, die zijn kroost in ’t ongeluk verlaat!