De Avondpost/1916/Nummer 9560/Avond-editie/In- of uitwonend personeel

‘In- of uitwonend personeel’ door W. Tolsma
Afkomstig uit De Avondpost, zaterdag 8 en zondag 9 juli 1916, Avond-editie, p. C2. Publiek domein.
[ C2 ]

Ingezonden.

(De kopy van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt niet teruggegeven.)

In- of uitwonend personeel.

Den Haag, 6 Juli 1916.

Geachte Redactie,

Mag ik U voor het volgende een plaatsje in Uw blad verzoeken? Bij voorbaat dank.,
Blijkens het verslag in de „Avp.” van 27 Juni j.l., van de zitting van den Gemeenteraad op 26/6, liet de wethouder De Wilde zich over het externaat van verplegend personeel in het Gemeenteziekenhuis ongeveer uit als volgt:

„Weth. De Wilde merkt op, dat uitwonen geen recht is, maar een gunst. Als recht zou het zijn in strijd met het karakter van een ziekenhuis. Zoodra ’t recht wordt: dan arm ziekenhuis, arme zieken! Het indeëele van een ziekenhuis moet op den voorgrond staan — verpleging is een roeping, geen baantje. Spreker wenscht persoonlijk, dat als er straks een tweede ziekenhuis is, geen enkele uitwonende verpleger meer zal zijn. Wordt de factor van toewijding en roeping voor het personeel geschrapt, dan is ’t ziekenhuis weg, doen we ’t beste het maar te sluiten.”

Aannemende, dat dit beknopte verslag in hoofdzaak des wetthouders zienswijze juist weergeeft (’t is juist. — Red.) zou ik gaarne tegenover de uitspraak van den heer De Wilde — welke overigens tot meer commentaar wel aanleiding geeft — nu alreeds het volgende oordeel willen plaatsen van een bij uitstek deskundig autoriteit, die bovendien anders dan de wethouder zijne meening op eigen ervaring grondde.
De Geneesheer-Directeur van het gesticht „Meerenberg” heeft 24 Juni 1914 een voordracht gehouden in de vergadering van de Ned. Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie over „Ontwikkeling in de Techniek van den Gestichtsbouw” en in die voordracht enkele woorden gewijd aan het externaat, welke hier mogen volgen:

„Ik heb de tijden gekend, dat de woningen van zeiken en gezonden geheel verbonden waren; ik ken nu den tijd, waarin niet alleen bijna een volstrekte woningscheiding bestaat en waarin het externaat voor gehuwde mannen ongelimiteerd is, terwijl het externaat voor ongehuwden, zoo mannen en vrouwen, in principe mogelijk is. Dat een en ander niet zonder geldelijke offers, dat het niet zonder schokken en onaangenaamheden, aan elken overgangstoestand eigen, heeft plaats gehad; dat een en ander organisatorisch dikwijls zeer hooge eischen stelde, dat alles is waard vergeten te worden tegenover de vreugde en de voordeelen die de nieuwe tijd ons ook in dit opzicht gebracht heeft. Ik geloof niet, dat men in dit opzicht schreden tertug zal doen en het is des vooruitzienden bouwmeesters plicht hiermede te rekenen.” (Citaat ontleend aan „De Ambtenaar”, no. 7, 13en jaargang).

De tegenstelling is duidelijk. En wat voor het verplegend personeel van een krankzinnigengesticht geldt is zeker in niet mindere mate van toepassing op dat van een ziekenhuis. Hopen wij voor het verplegend personeel zoowel als voor de de verpleging, als algemeen volksbelang, dat de opvolger van wethouder De Wilde geneigd zou zijn, te luisteren naar de stemmen van den Nieuwen Tijd.

Hoogachtend,
W. TOLSMA,
Voorzitter der afd. Den Haag van
den Alg. Ned[.] Ambtenaarsbond.