De Telegraaf/Jaargang 30/Nummer 11570/Nieuwe Strindberg-brieven

‘Nieuwe Strindberg-brieven’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Telegraaf, zondag 28 mei 1922, derde blad, p. 9. Publiek domein.
[ 9 ]

NIEUWE STRINDBERG-BRIEVEN

Strindberg’s oeuvre, nagelaten werk en brieven zijn nog lang niet volledig verschenen, zoodat de oordeelen en boeken over zijn beteekenis voor dezen tijd nog wel eenige aanvulling zullen behoeven.
Zoolang men nog trilogieën vindt (als het onlangs bij Georg Müller verschenen: „Christus, Buddha, Mozes”) en er nog talrijke wetenschappelijke werken zullen verschijnen (resultaten o.a. van Strindberg’s studie van het Chineesch) kan men geen volledig oordeel vellen.
Talrijke brieven, o.a. een groote verzameling uit zijn eerste jaren, zullen spoedig in boekvorm verschijnen. Over een dezer brievenverzamelingen deelt Dr. Ruben Gison Berg uit Stockholm het volgende mede:
„Het betreft de briefwisseling met zijn jeugdvriend Lipmansson, die van 1871-1873 met den dichter te Kymmendö vertoefde. In 1883 trof Strindberg hem weer te Parijs. De brieven ongeveer een 130, zijn geschreven tusschen 1883 en 1905/1906. Ze weerspiegelen het leven van Strindberg in die periode met de volle intensiviteit van vertrouwelijke brieven aan een vriend.
Strindberg schrijft van het eiland Bärmdö, waar hij na zijn eerste huwelijk woont. Hij wil naar Frankrijk en z’n auteurschap opgeven. Hij moet zijn talent voor overproductie behoeden en voor de toekomst zijner kinderen zorgen; daarom wil hij een betrekking zoeken. Hij heeft verschillende plannen: om Duitsch leeraar bij een Fransche familie te worden, of buitenlandsch correspondent bij de krant („liseur Deutscher, Englischer, Italienischer en Skandinavischer Zeutungen”) of hem hotelportier, waarvoor zijn talenkennis hem goed te pas zou komen. („Een portier verdient veel geld”). Of misschien zou de Zweed P. A. Lamm hem in Parijs, als boekverkooper kunnen gebruiken. Maar ’t liefst zou hij in tingeltangels optreden en duetten spelen. Guitaar en viool. Op het idee met guitaar spelen den kost te verdienen komt hij telkens terug en hij maant Lipmansson aan, wat meer viool te studeeren.
Zomer en herfst van 1894 vormen een hoogtepunt in de briefwisseling. Voor de tweede maal getrouwd, woont Strindberg nu in Ardagger bij Amstetten. Hij klaagt over geldgebrek en over z’n schoonouders. In Zweden acht men hem niet, in het buitenland wordt hij geëerd; in het Finsche Nationalmuseum en in twee panopticums staat een buste van hem. Vóór alles moet hij geld hebben, en hij vraagt zijn vriend, er toe mede te willen werken, dat zijn stukken in Parijsche theaters gespeeld zullen worden. Hij schildert zijn strijd en overwinning in Zweden „In ’t Noorden en Noord-Duitschland, heb ik de heele Ibsen-Björnson gynolatrie omvergegooid. Alle geëmancipeerde vrouwen zijn zoowat van woede en ergernis gestikt.
Als voorbeelden noemt hij de schrijfster Victoria Benedictsson (Emil Ahlgren), die zelfmoord heeft gepleegd, Ann Charlott Edgren, die waarschijnlijk vermoord is, mevrouw Kowalewsky, die zich vergiftigd heeft en mevrouw Svedbom „die als een parapluie in den storm gebarsten is”. Dit zijn natuurlijk allemaal dwaze praatjes; dat de eerste drie plotseling stierven, stond op geen enkele wijze in verband met Strindberg. Maar hij is een „Uebermensch”, zelfs als hij ongelukkig is (altijd weer wijst hij op Nietzsche).
Strindberg wilde zich in dien tijd (Aug. 1894) graag met wetenschappelijk werk bezighouden. Hij meent, dat zijn verleden hem belet monnik te worden en in een katholiek klooster te gaan, waar hij niet door geldzorgen gestoord, zou kunnen studeeren.
Ook zou hij graag aan ’t hoofd van een groot biologisch instituut met werkende slaven staan. Dan zou hij met zijn ontdekkingen den loop der aarde veranderen (evenals Fauna en Flora en ’t klimaat).
Ook wil hij een nieuwe bedelorde stichten. Hij ontwerpt er de regels voor en het monniksgewaad en wil naar den koning van België en den president van Frankrijk gaan om toestemming te vragen. De bedelarij zal veel geld opbrengen en het kloosterleven zal de kosten voor ’t onderhoud tot een minimum beperken.
Naast deze toekomstfantasieën rijst de herinnering aan het verleden met toenemende bitterheid in hem op. Hij is altijd een Romein geweest, die niet alleen zichzelf doch ook zijn heelen tijd geholpen heeft, schrijft hij; maar zijn tijdgenooten hebben hem gehoond. In deze bittere klachten spaart hij zijn eerste vrouw niet en hij doet ze vergezeld gaan van uitdrukkingen van den diepsten haat en ruwheid. Hij vraagt, of er te Parijs geen krant is, die vrouwenhaat tot haar specialiteit heeft gemaakt, want dat is zijn „grosze Branche”. Innerlijk is hij verscheurd. Den eenen dag schrijft hij: „Tk hen ziek, zenuwziek”, den volgenden dag is hij vol gevoel van eigenwaarde. Hij staat zeer hoog, en hij kan als de intendant in zijn roman „Am offenen Meer” alle stadia van zijn ontwikkeling in zijn bewustzijn reconstrueeren. Daarom kan Strindberg zich in ieder leven indenken, hij alleen kan van de meest verschillende gezichtspunten de meest verschillende dingen beoordeelen. „Mit einem Wort: ich bin ein verteufelter Kerl!” „Champion of the Universum.”