Mengelingen/Aan Panarete

De Verovering Mengelingen (1855) door Willem Bilderdijk

Aan Panarete

Reisgroet aan ***, bij zijn vertrek naar Friesland
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 40 ]
 

Aan Panarete, by het hooren van haar dichtstuk
op mijn afbeelding.

Met welk gelaat kan ik uw grootschen zangen,
Met lof vervuld, die my zoo weinig past —
Met welk een oog uw dierbre lof ontfangen,
ô Zangheldin, die dus mijn hart verrast!
Ach! is de kunst der zalige Englenchoren,
[ 41 ]Dat Hemelsch oog, van onweêrstaanbre kracht,
Dan niet genoeg om door een hart te boren
Dat, als gy zingt in zijn gevoel versmacht?
Nog zwaait me uw hand (een hand, die duizendmalen
Te waardig is, dat haar mijn mond genaakt!)
Een’ wierook toe, als in geen Koningszalen
Voor Aardsche Goôn zoo geestbedwelmend blaakt
ô Kunstsireen! ô Zangster, zoo vermogend!
ô Spaar een hart dat u niet kan weêrstaan!
Wees minder goed, maar toon u meer meêdogend,
En schenk me alleen een’ deernisvollen traan!

1796.
Londen.