DE TRUFFELS.
Voor eenige jaren heeft de beroemde Fransche kruidkundige tulasne een afzonderlijk werk geschreven over de onder de aarde groeijende soorten van Zwammen of Paddestoelen. Dit werk is niet algemeen bekend, waarom wij meenden een uittreksel daarvan te moeten geven, bepaaldelijk over de aan het hoofd dezes genoemde zwamsoort, en zulks naar aanleiding van hetgeen morren daaromtrent voor eenigen tijd geplaatst heeft in het Tijdschrift la Belgique horticole, Deel IV, p. 121—128, 156—160 en 185—189.
De truffels behooren tot het plantengeslacht Tuber, onder de Buikzwammen (Hymenogastrei of Gastromycetes), zoo genoemd, omdat de zaadkiemen (sporae) derzelve zich ontwikkelen in de plooijen van een vlies, gelegen geheel binnen in de zwam.
Vier soorten van het geslacht Tuber zijn in gebruik. Eene vijfde soort van Truffel, die reeds bij de Ouden zeer geacht was en bij Algiers groeit, behoort tot een afzonderlijk geslacht, Terfesia, is groot als een vuist en uitwendig geel van kleur, even als enkele soorten van aardappelen. In het geslacht Tuber zelf heeft men vooreerst de witte Truffel (Tuber magnatum) van Piemont en drie zwarte Truffels, voorheen vereenigd onder den naam van Tuber cibarium, doch thans verdeeld in T. melanospemium, welke de beste is, en T. brumale, welke beide algemeen zijn in Italië, als ook in Poiton en Provence, zeldzaam bij Parijs en in Engeland; voorts T. aestivum, die noordelijker voorkomt en algemeen is in Duitschland, als ook bij Parijs en in het midden van Frankrijk.
De eetbare zwarte truffels wassen vele bij elkander, en komen telken jare weder op dezelfde plaatsen voor, die daarom truffières, rabassiéres of trifolaje geheeten worden en bij uitsluiting op kalkachtige of