Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/422

Deze pagina is proefgelezen
6
ALBUM DER NATUUR.

9 November 1860, pag. 545.) Hij bezigde eene glazen buis, waarvan het bovendeel in kokend water gedompeld werd en die van onderen den bol van eenen thermometer bevatte. Deze buis kon luchtledig gepompt en met verschillende gassen gevuld worden. Hij heeft met dezen toestel gevonden:

1°. Dat de door den thermometer aangewezen warmtegraad verschilde, al naar de gassen, waarmede de buis gevuld was.

2°. Van alle gassen is het de waterstof, waarin onder overigens gelijke omstandigheden die thermometer het hoogst staat. Alleen in dit gas staat de thermometer hooger dan in het luchtledige; in alle andere gassen daarentegen lager.

3°. In de waterstof staat de thermometer des te hooger, en in andere gassen des te lager, naarmate die gassen meer zijn verdigt. De eerste bezit dus een geleidingsvermogen voor de warmte, even als de metalen. Dat de laatste dit in het geheel niet zouden bezitten, blijkt nog niet uit de proefnemingen, maar wel dat het in deze gering genoeg is om door de doordringbaarheid voor warmtestralen (diathermansie) dezer gassen te worden bedekt en onmerkbaar gemaakt.

4°. Dit geleidingsvermogen der waterstof blijkt door den thermometer in den toestel, niet slechts wanneer de deelen van dit gas vrij en bewegelijk zijn gelaten, maar ook nog wanneer die bewegelijkheid gestremd is door dons of eenige poreuse zelfstandigheid.

5°. De waterstof geleidt niet slechts de warmte, maar ook de elektriciteit beter dan eenig ander luchtvormig ligchaam.

 

Nyam-nyams.—Aangaande deze zoogenaamd gestaarte menschen, waarvan reeds vroeger in dit Bijblad en ook in het Album sprake is geweest, heeft de heer lejean aan de Parijsche Société de Géographie berigt, dat wat men voor hun staart heeft gehouden niets anders is dan een versiersel (!) van dierenhuid, dat zij aan het stuitbeen (l'endroit ou finit le dos), vastmaken. Hij zond eene teekening daarvan over en zegt daarbij, dat de oppervlakkige berigtgevers, die dit voor eenen staart hebben gehouden, de staartmenschen hebben "uitgevonden."

 

Onmogelijkheid om alléén door den indruk op het netvlies te bepalen, welk netvlies dien indruk ontvangen heeft.—Ofschoon men bij den eersten opslag zou kunnen meenen, dat een indruk op een der beide oogen door de ziel tot dat oog moest worden teruggebragt, dat dien indruk ontvangen heeft, zoo toonde