Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/468

Deze pagina is proefgelezen
542
ALBUM DER NATUUR.

melkzuur omzetten, verschillen van die, welke de gom doen ontstaan en dat deze, op hunne beurt, geen melkzuur voortbrengen. Ook heeft hij bevonden, dat geen van deze plantaardige giststoffen, wanneer zij volkomen zuiver zijn, boterzuur doen geboren worden, maar dit laatste zoude volgens hem zijn ontstaan te danken hebben aan een infusorium.

Uit de door hem van dit laatste gegeven beschrijving blijkt, dat deze infusorien niet anders zijn dan de uiterst kleine vibriones, welke in alle in omzetting verkeerende eiwithoudende vloeistoffen verschijnen en sedert lang bekend zijn.

Het opmerkelijkste resultaat dezer onderzoekingen van pasteur is echter, dat deze vibriones zich niet alleen voortplanten en vermenigvuldigen in een vocht, dat enkel suiker, ammoniak en phosphaten bevat, maar dat zij zich ontwikkelen kunnen geheel buiten de tegenwoordigheid van vrije zuurstof; ja deze schijnt hun zelfs nadeelig te zijn; althans eene doorvoering van dampkringslucht door het vocht, waarin zij bevat zijn, doodt hen, terwijl zij daarentegen blijven leven en zich vermenigvuldigen bij doorvoering van koolzuur. (l'Institut, 1861, p. 72.)

Hoe opmerkelijk nu deze uitkomsten ook zijn, zoo meenen wij echter, dat het besluit, dat P. daaruit trekt: "dat namelijk de boterzuur-gisting door een infusorium wordt te weeg gebragt., en dat dit infusorium het eerste voorbeeld oplevert van een dier, hetwelk zonder vrije zuurstof leeft," aan eene gewigtige bedenking onderworpen is, t.w. deze: zijn deze vibriones inderdaad dieren? Dit is reeds lang op andere gronden door sommigen betwijfeld geworden. Het komt ons voor, dat juist de uitkomsten der onderzoekingen van pasteur eenen nieuwen grond voor dien twijfel hebben aan de hand gedaan.

 

Voorkomen van ozon in het mineraalrijk.—Het was reeds lang bekend en in eenige handboeken over mineralogie aangevoerd, dat eene soort van vloeispaath, die bij Welsendorff in den Boven-Pfalz, niet ver van Amberg, in graniet voorkomt, bij het krassen en vooral bij het fijn wrijven in een mortier eenen sterken, eigendommelijken reuk ontwikkelt. Prof. a. schrötter heeft deze zaak nader onderzocht en bevonden, dat die reuk moet worden toegeschreven aan ozon, hetwelk in het mineraal gecondenseerd is. Hij heeft dit aangetoond door de verschillende bekende ozon-reactien, welke deze vloeispaath bij de fijnwrijving oplevert. Ook heeft hij er het ozon door verwarming in eenen bijzonderen daarvoor ingerigten toestel uit afgescheiden, en het is hem zelfs gelukt het gehalte daarvan te bepalen. De grootst gevonden hoeveelheid bedroeg 0,02 proc. (Ann. der Phys. u. Chem., CXL, p. 561).