Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/484

Deze pagina is proefgelezen
68
ALBUM DER NATUUR.

vereeren het kwade beginsel; van daar hun naam van duivel-aanbidders. Ainsworth nu beschouwt hen als afstammelingen der oude Assyriërs, vooral op grond van hunne gelijkenis met de menschelijke afbeeldingen op de in onzen tijd ontdekte monumenten van Ninivé en Babylon. (Ibid., pag. 54b).

 

Ethnographie van Finmarken.—De kandidaat in de theologie j.a. friis, docent der Laplandsche taal aan de universiteit te Christiania, heeft een kaartwerk vervaardigd, dat de woonplaatsen opgeeft van alle in Finmar kenwoonachtige familiën, en, bij elke familie, in hoe ver deze uit Noorwegers, Lappen of Quaenen (Finnen) bestaat, als ook in hoe ver behalve de moedertaal ook nog eene andere taal in de familie gesproken wordt, eindelijk, meer bijzonder met het oog op de Laplandsche gezinnen, in hoe ver man en vrouw of een van beiden het Noordsch spreekt. De akademie der wetenschappen heeft besloten dit werk uit te geven, zoo de regering eene toelage geven wil tot dekking der niet onbelangrijke onkosten. (Petermann's Geogr. Mittheilungen, 1861, S. 197.)

 

Oefent het vergif der slangen op haar zelven de werking uit, die het heeft op andere dieren?—Na de proeven van fontana scheen deze vraag, ten aanzien van Vipera aspis, ontkennend te moeten worden beantwoord. Uit die proeven toch bleek, dat het vergif van die slangensoort volstrekt geene werking uitoefende op vijftien andere slangen derzelfde soort. Alfr. dugès heeft in 1850 een ander geval van dien aard bekend gemankt. Guyon heeft op Martinique dienaangaande proeven genomen met Bothrops lanceolatus, welke hij in 1834 in eene te Montpellier verdedigde thesis publiek heeft gemaakt, maar waarop hij thans in een opstel voor de Académie des Sciences terug komt. Op twee middelmatige Bothrops inoculeerde hij al het vergif van een anderen, die vijf en een half voet lang was. Een grijze Bothrops van twee en een half voet werd als het ware door inoculatie verzadigd met al het vergif van acht andere Bothrops van verschillende lengte. Het vergif oefende geene werking uit. Later heeft guyon in Algerie andere slangen van ééne soort elkander doen bijten, te weten Cerastes aegyptiacus, Echidne mauritanica, Echidne melanura, of ook Cerastes en de beide Echidne-soorten elkander doen verwonden. In den Jardin des plantes beten in 1851 twee Trigonocephalus cenchris, in 1854 twee Echidne arictans elkander, terwijl in 1860 eene slang der eerstgenoemde soort zich zelve beet. Al deze proeven en toevallige verwondingen leverden al weder negative uitkomsten.—Daar tegenover staan twee verhalen van gevallen met geheel anderen afloop, uit de Philosophical Transactions, waarvan het eerste door fontana gekritiseerd, het andere door lacépède in zijne Histoire des