Pagina:Architectura vol 005 no 024.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen
12 Juni 1897.
115
ARCHITECTURA.


toch onweerlegbaar, een ieder die zich de moeite wil geven, die verschillende gebouwen te bestudeeren, zal zich hiervan kunnen vergewissen. Niet alleen in de profiels maar ook in het beeldhouwwerk, vindt men overeenkomsten tusschen de Grieksche kunst en de Fransche kunst der XIIe eeuw. Men neme bijv. (teek. 24) een kapiteel, uit de kapittelzaal der kerk van vezelay (ongeveer 1160) die veel meer overeenkomst met de Grieksche dan met den Romeinschen stijl die in gallië verspreid was. Als dit kapiteel door een leerling van de Ecole des Beaux-Arts in macedonië of aan de oevers van den bosforus gevonden werd, zou de Académie hem zeker zeer schoon verklaren, maar ongelukkigerwijze is het slechts honderdtachtig kilometer van parijs verwijderd en steuut het ongeschonden gewelven. Het heeft het groote gebrek uit de XIIe eeuw te zijn en door een artist van ons land te zijn uitgehouwen.
De artisten die in frankrijk in de XIIe en XIIIe eeuw die profiels geteekend en die kapiteelen uitgehouwen hebben, kenden noch de gebouwen van attica of van ionië noch die van klein-azië; zij waren geen archeologen, maar hun beredeneeringen berustten op dezelfde beginselen als bij die beschavingen van de oudheid. Zij zochten het schoone, wisten zich de traditiën ten nutte te maken en streefden naar vooruitgang. De Romeinsche bouwwijze die niet meer aan de moderne zeden beantwoordde, hadden zij verworpen en zij zochten eene bouwwijze die aan hunne behoeften aan hunnen maatschappelijken staat voldeed. Zij redeneerden zooals de grieken gedaan hadden, want er bestaan geen twee manieren van juist te redeneeren, en kwamen zoodoende in de uitvoering der onderdeelen tot dezelfde gevolgen als de grieken in de oudheid. Zelfs al wilde men aannemen, dat dit beeldhouwwerk aan een Oosterschen invloed haar karakter te danken heeft, dan zou men toch moeten bekennen dat in het Oosten velerlei soorten van beeldhouwwerk wordt aangetroffen, vooral zeer middelmatig Romeinsch werk, zoodat de Fransche artisten steeds datgene uitgezocht zouden hebben, dat een Grieksch karakter heeft. In de eerste jaren der XIIIe eeuw heeft de Fransche architectuur dit overgebracht beeldhouwwerk geheel op zijde gezet, om de ingeving uit de inheemsche bloemenwereld te putten. Hieruit blijkt weder hare overeenkomst met de Grieksche methode die het voorbeeld niet volgt en namaakt, maar van dezelfde beginselen uitgaat.
Het is noodzakelijk, nu thans de architectuur met zooveel twijfel en onzekerheid te kampen heeft, dat zij zich een weg moet banen te midden van zooveel onberedeneerde leerstelsels, dat men goed de beginselen zoude kennen waardoor een kunst zich in de beschavingen, die de onze zijn voorgegaan, heeft kunnen ontwikkelen. Uit hetgeen men hierboven gelezen heeft, kan men de gevolgtrekking maken, dat goed beschouwd, de Grieksche en Romeinsche kunst, geen overeenkomst hebben. De Romeinsche architectuur moge geschikt zijn voor een groot cosmopolitisch volk als de romeinen, zij moge de ware weergeving zijn van die grootsche beschaving, zij is niet de architectuur van artisten, maar van een algemeen keizerrijk. Indien wij de Grieksche architectuur bewonderen en beweren haar te begrijpen, kunnen wij niet tegelijkertijd de Romeinsche architectuur bewonderen. Door beiden te willen aannemen zou men de grootste onverschilligheid op ’t punt van beginselen aan den dag stellen, daar zij beide op zeer stellige en tegenstrijdige beginselen berusten. Omdat Romeinsche kunst overal vormen overnam, zonder te trachten ze in harmonie met hare beginselen te brengen, moest zij noodlottig tot verval geraken. Steeds zal de Grieksche kunst nieuwe elementen opleveren, omdat zij slechts bestond uit de ware toepassing der vormen op onze behoeften en middelen.
Wegens de richting van onzen geest gaan wij, Westersche artisten, liever te werk zooals de grieken, dan zooals de romeinen. Door een dier reactiën die in de geschiedenis der wereld zoo dikwijls voorkomen, zijn wij weer op ’t punt der kunst, onder de Romeinsche overheersching gevallen, maar ook zooals de grieken, bewaren wij in ons hart, de liefde voor de waarheid in de kunst en staan wij klaar haar eene nieuwe vlucht te doen nemen, zoodra de aanraking met de waarheid ons van de overheersching der laatste barbaren bevrijd zal hebben.

TORENKLOKKEN.

Thans nu de nieuwe toren der St. Lambertuskerk te münster in westfalen, reeds voor de helft is opgebouwd, konden de oude torenklokken, die sinds 1858 niet meer geluid waren, in de voor haar bestemde ruimte worden opgehangen.
Omdat eenige dezer klokken getuigen zijn van den bloei onzer Hollandsche gietkunst in vroegere eeuwen, is het misschien de moeite wel waard ze eens van nabij te beschouwen.
Deze zes torenklokken stammen uit verschillende eeuwen en van de beste en beroemdste meesters uit dien tijd af. De groote St. Lambertusklok, die als een meesterstuk van kunst, in betrekking op toon en artistieke bewerking uitmunt, neemt eene eereplaats in. Zij is 1,66 M. hoog, 1,53 M. in middellijn en weegt 2700 Kg. Het Latijnsche schriftband, onder en boven door smalle banden, parelsnoeren, en blad- en bloemornamenten begrensd, draagt het inschrift: „Sum tuba magna dei divi sub nomine patris lamberti populos ad sua templa vocans, gherardus de wou camppensis me fecit anno domini MCCCCXCII.” d. h. Ik ben de groote bazuin van god, en den heiligen lambertus gewijd roep ik het volk rondom, tot Zijnen tempel, gerard van wou uit kampen (niet kempen a/d niederrhein) heeft mij vervaardigd in het jaar des heeren 1493. De woorden van het inschrift zijn gescheiden door kleine rozetten, en aan het einde tusschen het jaartal 1493 en het woord Sum, volgt op eene grootere rozet met madonnabeeldje in zegelvorm, een gelijkarmig kruis. Versiering en schrift zijn in Gothischen stijl bewerkt. Op den mantel der klok is het beeld van st. lambertus met den bisschopstaf geschilderd, dat in contour nog tamelijk goed te herkennen is.
Beschilderde klokken gelden in duitschland als zeldzaam. Eene andere klok, de derde in grootte en versierd met Gothische letters en ornamenten, is ook van van wou. Het schriftband gevat tusschen parelsnoeren en bladornamenten, heeft tot inschrift: „virgo mihi donat nomen regia tonantis ad superûm laudes insono turba vacet. gherardus du wou camppensis