Deze pagina is proefgelezen
— 66 —
Gy aanschouwt ons uit den hooge, die voor uw verlosten waakt!
Met Uw toezicht heeft geen schipbreuk, geen verongelukking plaats,
Hoe de stormwind uit de diepte wanhoop en verdelgin blaas.
Ja, mijn Vriend, we durven hopen, wy betrouwen op Zijn macht!
Treên wy met Zijn liefde in ’t harte door die ondoordringbre nacht.
Gaat gy voor naar ’t hoog bevelen, of heb ik u voor te treên,
’t Zij gemoedigd! ’t zij berustend! ’t zij gerust op Hem-alleen!
d’ Overheerscher van die baren, hoe ontzachlijk door zijn schicht,
Zijn de op roof gespitste vingren, is de dreigende arm ontwricht;
De ijzren punt is afgebroken van ’t verschrikkend moordgeweer;
Veilig is die zee geworden, ’t roofgedrocht vermag niet meer.
Wel dan! sluiten wy onze oogen als het uur dier nacht daar is,
Van een heuchlijk zielsontwaken voor des Heilands throon gewis!
Met Uw toezicht heeft geen schipbreuk, geen verongelukking plaats,
Hoe de stormwind uit de diepte wanhoop en verdelgin blaas.
Ja, mijn Vriend, we durven hopen, wy betrouwen op Zijn macht!
Treên wy met Zijn liefde in ’t harte door die ondoordringbre nacht.
Gaat gy voor naar ’t hoog bevelen, of heb ik u voor te treên,
’t Zij gemoedigd! ’t zij berustend! ’t zij gerust op Hem-alleen!
d’ Overheerscher van die baren, hoe ontzachlijk door zijn schicht,
Zijn de op roof gespitste vingren, is de dreigende arm ontwricht;
De ijzren punt is afgebroken van ’t verschrikkend moordgeweer;
Veilig is die zee geworden, ’t roofgedrocht vermag niet meer.
Wel dan! sluiten wy onze oogen als het uur dier nacht daar is,
Van een heuchlijk zielsontwaken voor des Heilands throon gewis!
Den 30 January 1824.
’t Leven.
Recuerde el alma dormida,
Avive el feso y despierte,
Contemplando
Como se pasa la vida
Como se vien la muerte
Tan callando.
LUIS DE LEON.
Breek, ô mensch, uw sluimer af,
Denk aan ’t graf!
Leer u-zelven recht beschouwen:
’t Leven weet geen stand te houen,
Maar ’t ontsnelt ons in zijn draf.
Haast genaakt u ’t oogenblik
Dat u aller schepslen schrik,
In een blinden hoek verscholen,
Aangestapt op wollen zolen,
Onzacht toeroept: Hier ben ik!
Denk aan ’t graf!
Leer u-zelven recht beschouwen:
’t Leven weet geen stand te houen,
Maar ’t ontsnelt ons in zijn draf.
Haast genaakt u ’t oogenblik
Dat u aller schepslen schrik,
In een blinden hoek verscholen,
Aangestapt op wollen zolen,
Onzacht toeroept: Hier ben ik!
Ach, wat is des warelds lust
Ras gebluscht!
ô Hoe vluchtig is ’t genoegen!
Welk een bron van angstig zwoegen!
Hoe verwoestend voor de rust!
Achten we ieder morgenroot
Als een bode van de dood,
Tegenwoordige als voorheden,
Elk genot voor reeds ontgleden,
Eer het nog den kiem ontsproot!
Ras gebluscht!
ô Hoe vluchtig is ’t genoegen!
Welk een bron van angstig zwoegen!
Hoe verwoestend voor de rust!
Achten we ieder morgenroot
Als een bode van de dood,
Tegenwoordige als voorheden,
Elk genot voor reeds ontgleden,
Eer het nog den kiem ontsproot!