Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/21

Deze pagina is proefgelezen

— 23 —

Weêrgekochten, schoon verloren,
Schoon in zondevloek geboren,
Schaamt uw zang zich onzer niet.
Ja, de stem van Adams zonen
Mengelt in uw zuivre tonen
Waar zy uit de boezems schiet!
Ja zy stoort uw lofzang niet.

Hallelujah, Serafijnen!
Eeuwig hallel onzen God!
Hallel ook by ’t aardsche kwijnen,
Als in ’t hemelheilgenot!
Hallel by uw weêrverschijnen,
Koning, Rechter vna ’t Heelal!
Hallel tot dit stof verdwijen,
En in Geest herleven zal!
Hallel door alle eeuwigheden
Hem die voor ons heeft geleden,
Ons gered heef van den val!

CHOOR.

Hallel, Oceaan der dingen,
Uit wiens boezem alles sproot!
Hallel, spruit uit ’s Vaders schoot,
Medgenoot der stervelingen,
Die uit graf en dood verreest!
Hallel, louterende Geest,
Heiligmakende Albezieler
Zondesmet- en doodverniele!
Hallel, onbegrijplijk Een: —
Hoogstgeduchte misdrijfwreker; —
Toevlucht van den wetverbreker;
Borg en voorspraak van den smeeker; —
Reiniger van ’t aardsch gemoed; —
Lof en dank zij u gegeven
Voor de weldaad van het leven,
Voor den zoen in ’t vlekloos bloed,
En d’ alheiligenden gloed!
Zij, waar de adem Gods mag zweven,
U de lofzang opgeheven,
Dat en aard en afgrond beven,
EENIG WEZEN, EENIG GOED.

1825.