Deze pagina is proefgelezen
— 49 —
Maar (de Trooster in ons midden!)
Mogen wy vertrouwd bidden:
KOM, Ô KONING JEZUS, KOM!
Mogen wy vertrouwd bidden:
KOM, Ô KONING JEZUS, KOM!
Ex tempore. 1823.
Lotgeval.
ô Gy die ’t Wareldlot beheert,
Met naam van Lukgodin vereerd,
En die ten spot van ’t menschlijk pogen,
Den nietigste uit het slijk ten toppunt kunt verhoogen,
En trotschen zegepraal in lijkgehuil verkeert!
Met naam van Lukgodin vereerd,
En die ten spot van ’t menschlijk pogen,
Den nietigste uit het slijk ten toppunt kunt verhoogen,
En trotschen zegepraal in lijkgehuil verkeert!
Voor u stort de arme beê aan beê
In ’t angst- en kommervolle zwoegen;
Voor u, als Heerschers der der zee,
Wie met eene stoute boeg d’ontstuime baar durft ploegen,
En smeekt u om behouden ree’.
In ’t angst- en kommervolle zwoegen;
Voor u, als Heerschers der der zee,
Wie met eene stoute boeg d’ontstuime baar durft ploegen,
En smeekt u om behouden ree’.
U smeekt hy, die ten krijg gehard
Rapier en oorlogsbliksem tart;
U smeeken Volken en Gewesten,
En, midden in bemuurde vesten,
De weêrloze, om heur kroost door Moedervrees benard.
Rapier en oorlogsbliksem tart;
U smeeken Volken en Gewesten,
En, midden in bemuurde vesten,
De weêrloze, om heur kroost door Moedervrees benard.
U roepen in hun purprendosch
De Vorsten aan, op scepters trotsch,
Op dat door roeloos volksvermeten
Hun zetel niet worde omgesmeten
In d’ onweerstaanbren storm van ’t roerziek golfgeklots.
De Vorsten aan, op scepters trotsch,
Op dat door roeloos volksvermeten
Hun zetel niet worde omgesmeten
In d’ onweerstaanbren storm van ’t roerziek golfgeklots.
U gaat de Nooddwang steeds vooruit.
De Nooddwang, die in de ijzren handen
Den moker ter verplettring sluit,
Met koevoet, strop, en kluisterbanden,
En tandenknarsend weegeluid.
De Nooddwang, die in de ijzren handen
Den moker ter verplettring sluit,
Met koevoet, strop, en kluisterbanden,
En tandenknarsend weegeluid.
U eert in ’t hagelblank gewaad
De Trouw die onverwrikbaar staat;
De Hoop, het oog om hoog geheven;
En zal geen vriend in nood begeven,
Schoon gy ’t mistroostig huis verlaat.
De Trouw die onverwrikbaar staat;
De Hoop, het oog om hoog geheven;
En zal geen vriend in nood begeven,
Schoon gy ’t mistroostig huis verlaat.
Neen, grimmig, lachend, droef, of blij,
Blijft hem de oprechte braafheid by,
Vereert d’Almachten God in elke lotbedeeling,
Stort balsemende troost ter heeling,
En kleeft zich aan ’s verlaten zij’.
Blijft hem de oprechte braafheid by,
Vereert d’Almachten God in elke lotbedeeling,
Stort balsemende troost ter heeling,
En kleeft zich aan ’s verlaten zij’.