Deze pagina is proefgelezen
— 52 —
God wil u voor ’t vergif van aardschen trots bewaren,
En leide u over ’t pad des levens by de hand! —
Misken de strekking nooit der naderende tijden:
Wees vreemdling waar geen Vorst in Jezus naam gebiedt.
Doch moogt ge, als werktuig uws Verlossers, werken, — lijden, —
Mijn Zoon, mijn Lodewijk! versmoor die roeping niet! —
Wat Vader wenscht zijn kind geen lange reeks van dagen?
Mijn Zoon, ach ware ze u tot ’s Heilands komst gerekt!
ô Dat uwe oogen Hem op ’t Wolkgestoelte zagen,
Wanneer ’t gezegend jaar zijn zegenkring omtrekt!
Ja, mocht ge…,! Hemel! — Gy die moed in ’t hart zult storten,
Als ’t vreeslijk onweêr bromt, ô sta den jongling by!
Gy die Uw’ volk’ ter gunst’ de plagen zult verkorten,
Geef, geef hem kracht van ziel, die onverwrikbaar zij!
Laat de adem van Uw mond de buien die zich vormen
Hem blazen over ’t hoofd, als nevels die vergaan;
En geef het telgjen steun by ’t woeden van de stormen,
Om het geheven hoofd in ’t buldren pal te staan!
Ach! wierd dat uitzicht waar! Koom haastig, Wareldkoning!
Al ’t schepsel zucht U toe met Hoofdstof en Natuur.
Mijn Lodewijk, aanbid! wees enkel dankbetooning!
Ja, ’t tijdstip is naby! zie opwaart! hoop! verduur!
En leide u over ’t pad des levens by de hand! —
Misken de strekking nooit der naderende tijden:
Wees vreemdling waar geen Vorst in Jezus naam gebiedt.
Doch moogt ge, als werktuig uws Verlossers, werken, — lijden, —
Mijn Zoon, mijn Lodewijk! versmoor die roeping niet! —
Wat Vader wenscht zijn kind geen lange reeks van dagen?
Mijn Zoon, ach ware ze u tot ’s Heilands komst gerekt!
ô Dat uwe oogen Hem op ’t Wolkgestoelte zagen,
Wanneer ’t gezegend jaar zijn zegenkring omtrekt!
Ja, mocht ge…,! Hemel! — Gy die moed in ’t hart zult storten,
Als ’t vreeslijk onweêr bromt, ô sta den jongling by!
Gy die Uw’ volk’ ter gunst’ de plagen zult verkorten,
Geef, geef hem kracht van ziel, die onverwrikbaar zij!
Laat de adem van Uw mond de buien die zich vormen
Hem blazen over ’t hoofd, als nevels die vergaan;
En geef het telgjen steun by ’t woeden van de stormen,
Om het geheven hoofd in ’t buldren pal te staan!
Ach! wierd dat uitzicht waar! Koom haastig, Wareldkoning!
Al ’t schepsel zucht U toe met Hoofdstof en Natuur.
Mijn Lodewijk, aanbid! wees enkel dankbetooning!
Ja, ’t tijdstip is naby! zie opwaart! hoop! verduur!
1823.
Hartsgevoel.
— Virtuis avitae
Non oblitus ago. —
Non oblitus ago. —
’k Zwief balling op uw spoor, ô onverwrikbre Vaderen,
Wier adem, moed, en trouw, nog ombruischt door mijne aderen
Als toen Toledoos ban u uitschudde en verdreef,
En de eer slechts van uw stam uw Nakroost overbleef:
Of, toen de tuimelgeest en Kerk en volk beroerde,
Maar ’t rein Genadewoord niet op uw lippen snoerde,
En de echte Christenmoed op ’t recht der waarheid fier,
De Barnevelts braveerde en ’t muitend volksgetier:
Of, toen ge in later tijd voor Nassau durfdet lijden,
En d’ onverzoenbren wrok van ’t eedgespan bestrijden,
Dat in zijn dartlen trots en vrije Kerk en Staat
Aan Frankrijk leevren ging uit laffen Vorstenhaat:
Of eindlijk, toen ge op nieuw in ’t woên der Staatsgevaren,
Gedrukt en aangebast door Aartsgeweldenaren,
Aan Frizoos zijde stond, en ongeschokt van ziel
Den donder blikkren zaagt die om u henen viel.
Ja, ’k heb als gy, voor ’t recht van Vorst en God gestreden,
Wier adem, moed, en trouw, nog ombruischt door mijne aderen
Als toen Toledoos ban u uitschudde en verdreef,
En de eer slechts van uw stam uw Nakroost overbleef:
Of, toen de tuimelgeest en Kerk en volk beroerde,
Maar ’t rein Genadewoord niet op uw lippen snoerde,
En de echte Christenmoed op ’t recht der waarheid fier,
De Barnevelts braveerde en ’t muitend volksgetier:
Of, toen ge in later tijd voor Nassau durfdet lijden,
En d’ onverzoenbren wrok van ’t eedgespan bestrijden,
Dat in zijn dartlen trots en vrije Kerk en Staat
Aan Frankrijk leevren ging uit laffen Vorstenhaat:
Of eindlijk, toen ge op nieuw in ’t woên der Staatsgevaren,
Gedrukt en aangebast door Aartsgeweldenaren,
Aan Frizoos zijde stond, en ongeschokt van ziel
Den donder blikkren zaagt die om u henen viel.
Ja, ’k heb als gy, voor ’t recht van Vorst en God gestreden,