de toekomst; die, werden ze niet bewaarheid, voor ’t minst de verdienste hadden van het tegenwoordige met een vroolijk licht te bestralen. Evenals de zon deed, die hare laatste rooskleurige lichttinten heenwierp over het malsche lentegroen van het breede grasperk voor het huis, eer zij ging wegschuilen achter het dichte sparrebosch, dat ten westen den horizon van het landschap uitmaakte.
Intusschen heerschte er, buiten het huis en daarbinnen, diezelfde vriendelijke, plechtige rust, die zoo weldadig volgt op een moeilijk doorgeleefden dag en welke dag is eigenlijk niet moeitevol doorgeleefd, zelfs voor de gelukkigsten op aarde, daar »leven" zelf, als Bilderdijk zegt, het moeilijkste van het leven is, en hoewel hij dat dieper en bitterder voelde dan anderen, is het toch voor vele anderen niet minder waar; waar zelfs ook voor de natuur.. die verkoelenden dauw behoeft, nadat ze de hitte des daags heeft doorgestaan; ruste, die zelfs het vee in de weide niet missen kan, al heeft het den dag kauwend en herkauwend doorgebracht; en die het moêezongen vogelken zoeken gaat in het nestje tusschen de twijgen der boomen. Maar liefelijk is zij ook, die zoete schemerruste, en ’t liefelijkst, als de menschen, die ze opmerken bij alles in alles, zelve dien zaligen vrede smaken, die behouden blijft onder de onrust des levens, maar die de ruste er van dubbel doet genieten.
In het huisgezin van Sir Davy Allerton scheen die vrede te heerschen, terwijl het zich daar verzameld had in de groote familie-hall, eene bovenzaal, die uitzicht had over het gansche landschap, en zich verkwikte met eene teuge wijns en hartig bier, in afwachting van het stevig avondmaal, dat een paar uren later gebruikt zou worden. Het hoofd der familie, Sir Davy, een bedaagd man van omtrent vijftig jaar, in een warmen huispels gewikkeld, zat het dichtst bij den haard, waarop een vuur brandde, dat in het hooge ruime vertrek, met die zware en toch kille eikenhouten wanden, nog niet overbodig was in dit seizoen. Hij zat in een hoog gerugden lederen stoel, zonder leuning, zeker om zich vrijer te kunnen bewegen bij zijn spel; want hij schaakte met zijn behuwdzoon, Sir William Keredith, wiens ouderlijk kasteel in Schotland door de soldaten van het Rump-parlement geplunderd en verbrand was geworden, en die