zuïeten aansloot. Want dat was toenmaals niet anders; de vreeze Gods was niet half zoo vast geworteld in de harten: van zekere Protestanten, als de vreeze der Jezuïeten. Het is nu toch te hopen, dat in onzen tijd van vooruitgang en omwenteling dit ook eens omgewenteld moge worden, ik geloof niet dat de Jezuïeten daar het meest bij winnen zouden…[1] maar gij vraagt mij, hoe van Beuningen zich gevoelde bij zijne t’huiskomst; althans niet slechter dan den dag te voren, maar toen zijne jongste nicht hem met vragenden blik te gemoet kwam, kuste hij haar op het voorhoofd, en zeide medelijdend:
»Arm kind! Ik heb overwonnen, Reinier Paauw zal zijn woord houden, en Adriaan is voor u verloren." En waarheid is, dat de schrandere jonkman, die later de krachtige Staatsman Adriaan Paauw is geworden, niet met eene nicht van van Beuningen is gehuwd geweest.
- ↑ Ik schreef dit in Juli 1848 en ik onderschrijf het nog. Waar de Heer regeert, kan het kwaad beginsel geene andere overwinningen behalen, dan die strooken met Zijn heilig plan… en dit zoo zijnde. Wie mag dan vreezen?