Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/71

Deze pagina is proefgelezen

»Tot mijne troost, zal ik dat woord gelooven, of ge uwe stem hadt laten hooren tot uitstel, zoo niet tot gansch afstellen van die onzalige reize…"

»Prouninck zelf had dien tocht vastgesteld en aan Maria smakelijk gemaakt. der jonkvrouwe van Brakel was het toegezegd, die het meiske in groote genegenheid houdt, en zoo was het verschikken moeizaam, het ontraden ondoenlijk, en meester Prouninck staat doorgaand te vast op zijn wil, om door tegenspraak niet tot sterker volharden te worden uitgelokt; maar had ik het vroeger kunnen weten… dan was er licht ietwes aan te verhelpen geweest; nu wordt dat doordrijven, ondanks zijn voorweten van uwe komst. mij ook wat raadselachtig."

»Ik wil er de oplossing van hebben," sprak Wijndrik ernstig en vast.

»Dat is uw recht, en ziet gij, mijn gemaal is een man, die wel voor zijne daden en voornemens durft uitkomen, hoe ze anderen ook mogen tegen zijn; vraag hem ronduit af, wat gij noodig hebt te weten, en hij zal 't rondborstig antwoorden; wees daar zeker af!"

»Ik betwijfele dat niet. Ook had ik de vraag reeds gedaan, in ’t oogenblik dat Maria zich bereidde voor de afreis, ware niet de jonker van Brakel tegenwoordig geweest en bij ons gebleven tot ze met hun drieën te paard zijn gestegen, in zulker voebe dat ik niet eens mijne liefste ongestoord vaarwel heb kunnen zeggen…"

»Ik bekenne dat is hartkrenkend, maar ’t is voorbijgaand leed; en ik acht niets verloren. Luister, wat gij te doen hebt: Overras meester Gerard met uw voorstel; hij is nogal gulgauw in ’t antwoorden, en hij heeft maar één woord; accordeert hij u ’t meiske. al ware ’t in verstrooiing, zoo zal hij ’t houden, al kwamen daar andere overwegingen in den weg…"

»Zoo wil ik, en zoodra het zijn kan; want ik heb haast mijn