Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/115

Deze pagina is proefgelezen

VII.
Deliana.




Vrouw Cornelisz. zat vele dagen na Fabian’s vlucht stil en droevig in haar eenzaam huisvertrek. Werner stond tegenover haar; zijne tong was tot een eeuwig zwijgen veroordeeld, maar zijne sprekende trekken, zijne oogen vol diepe, oneindige smart, zeiden vele en vreeselijke dingen. Beiden hadden geldige oorzaak tot zulke verslagenheid: Jan Cornelisz. was nog altijd ingekerkerd, en van Deliana wist men niets, volstrekt niets, sinds den dag, dat de overste Norrits was gekomen, en het meisje had afgehaald om haar naar het Duitsche Huis te geleiden, waar het haar gegund was, haar vader te zien. Wel had vrouw Cornelisz. met drang van smeekingen aangehouden, om hare dochter te mogen vergezellen bij dit bezoek; de Engelsche heer had haar te kennen gegeven, dat de vergunning niemand gold dan hare dochter alléén, en hij was onverbiddelijk gebleven. Wel was Werner , in den angst zijns harten, het vreemdsoortige paar gevolgd, maar de toegang tot het Duitsche Huis was hem geweigerd. Wel had hij, den ganschen langen dag en tot laat in