Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/121

Deze pagina is proefgelezen

zouden deze gelegenheid waar te nemen, om zich voor goed van hem te ontslaan.» Wilkes heeft ontdekt, wie ik was; te ontkennen was mij niet meer mogelijk; het éénige wat ik konde was, hem in eenigen twijfel te brengen, die hem van alle overhaaste beslissing zal afhouden, en ten minste nog eene wijle doen aarzelen. Van die aarzeling wil ik gebruik maken voor mijne vlucht; meester Christoffel kent mijne plannen, en heeft nu wel toebereidselen gemaakt, om mijne ontkoming buiten Utrecht te bevorderen, maar de groote vraag voor mij is: te ontkomen uit dezen kerker, uit de handen van wie mijn leven zoeken, en het in hunne macht hebben, en hierbij reken ik op mijne Deliana."

Het spreekt vanzelve, dat zij onvoorwaardelijke volgzaamheid beloofde.

Het vertrek, dat men Fabian tot gevangenis had gegeven, bestond uit eene kamer, die vrij ruim was en zeer goed gemeubeld, en een kabinet, dat er in uitkwam en tot slaapvertrek diende, vroeger ingericht voor één der talrijke volgelingen van Leycester. Toen hij zich verzekerd had van Deliana’s moed en goeden wil om hem te dienen, begaf Fabian zich in het kabinet, en keerde na eene wijle tot haar terug, in de schitterende kleeding die wij vroeger beschreven hebben. Bij het weifelend licht van de éénige hanglamp die het hoog vertrek verlichtte, herkende Deliana hem, in den eersten oogopslag, niet in zoo prachtige vermomming, en zij schrikte op het zien van een vreemdeling; maar toen hij haar meer genaderd was, en het licht op zijn gelaat viel, vouwde zij in verrukking de handen samen, en kon zich niet verzadigen, arm kind als zij was -- van het genot haar aangebeden vriend te zien in zóó bevalligen tooi.

Toch week zij schuchter achterwaarts; zij durfde den statigen edelman met de gewone gemeenzaamheid niet naderen, en met zijne zachtste stem moest hij haar tot zich troonen, eer zij hare hand in de zijne durfde leggen. Eindelijk, in hare bewondering