Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/122

Deze pagina is proefgelezen

verdiept, bleef zij voor hem staan, terwijl hij was gaan zitten; zacht en aarzelend legde zij de hand op zijn schouder, als durfde zij nauwelijks de prachtige witte stof aanraken; toch was daar geene vroolijke verrassing op haar gelaat, maar het moesten sombere gedachten zijn in plaats van heldere, die haar bezighielden bij die beschouwing van haar afgod in zijne aantrekkelijkste gedaante; want, een diepe zucht ontgleed hare borst, en groote tranen vielen neer uit hare oogen.

Fabian merkte ze op.

»Wat kan dit zijn, kind!" sprak hij, »schreit ge, omdat ge nu ziet, wat ik u meer dan eens heb verzekerd, dat ik niet arme, geringe avonturier was, dien gij mij dacht."

»Neen, Sir! maar indien dit de kleedij is, die past aan uw rang, aan uwe fortuin in de wereld, dan…, dan,…," snikte de arme, »dan is de simpele prenters-dochter uw partuur niet; altijd heb ik het gevreesd, nooit zag ik het dus ontwijfelbaar als nu… Tot zelfs mijn simpel burgerlijk gewaad strijdt nu met de overstoute wenschen mijner ziel; voormaals was er ten minste tusschen master Fabian en Deliana niet een zul uiterlijk verschil."

»Ook zal dat nu niet langer zijn; zie, mijn kind! vol mij!" En haar bij de hand nemende, geleidde hij haar in het kabinet, bracht haar voor eene rustbank, waarop eene volkomene vrouwenkleeding lag uitgespreid, geheel gelijk in rijkdom, pracht en smaak, aan het hofgewaad van Fabian. Deliana kon een uitroep van bewondering niet weerhouden; Fabian genoot hare verbazing met een glimlach, terwijl hij sprak: »Dat is voor u."

»Voor mij! voor mij!" stamelde het verraste meisje. »O! maar dat kan niet zijn; gij spot met mij, Sir! alleen eene Vorstin…"

»Eene gravin!" verbeterde hij met zekere beduiding.

»Zij dat; ik, slechte burgerdochter, zal mij niet vermeten, zulken gravinnen-tooi te dragen."