Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/154

Deze pagina is proefgelezen

vijanden, die zij vreest, tot vrienden te maken…, voor eene wijle altijd… De reusachtige toebereidselen, die Philips verordent bij zijne zeemacht, — de haat der geheele Katholieke Kerk, die zij onverzoenbaar weet na den moord der Koningin van Schotland, — de onrust, die dit alles heeft gebracht in haar eigen rijk, de verdeeldheid, die er heerscht in haar Staatsraad, en de ontstemming tegen de meeste leden daarvan, die zóó groot is, dat zij zelfs niet besluiten kon, de wichtigste zaken met dezen af te doen, — brengen haar in eene stemming om alle middelen aan te grijpen, waarbij hare zelfzucht tijdelijk baat kan vinden, zonder inachtnemen van de gevolgen… Zóó luistert zij… als men haar zulke voorstellen doet." En Fabian toonde Barneveld zekere brieven uit Engeland, die daarvan bewijs gaven.

»O, ik vermoedde dat lang, sinds lang, daar moest een adder schuilen onder ’t gras!" sprak de Advocaat, nadat hij ze ingezien had. »en wat zegt hierin de Graaf?"

»Ziet gij? hier is zijne kwetsbare plek; daarom tastte ik hem niet aan door hof-intrigen, in het centrum zijner macht, maar aan de zijde der Hollandsche zaken. De eere, de fortuin en het wélslagen van Leycester hangt er aan, dat er geen vrede gesloten wordt dan met overleg der Staten van de Geuniëerde Provinciën; en de Koningin zal op niets zien dan op haar belang; er zal strijd zijn; toch zal Leycester hier moeten bukken, want over de vrouw heerscht hij als gunsteling, over de Koningin heerscht hij als staatsman niet, en Elisabeth is eene groote Vorstin, die de beide belangen, de beide toestanden wonderwel uit elkander weet te houden."

»Ziedaar het groote vraagstuk opgelost, waarom wij ons zooveel voorstelden van den Graaf te hebben aan ’t hoofd onzer zaken, en daarbij toch zoo weinig bate vonden. ’t Is voorwaar te betreuren, Mylord! dat gij, die zoowel bekwaam zijt u van