Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/157

Deze pagina is proefgelezen

geen hem bij de Hollanders, Engelschen en Hoogduitschers, waar ’t land hier van wemelt, al eene vrij ongemakkelijke houding geeft, vooral voor iemand, die weten wil, wat er gesproken wordt. Ondertusschen, of hij verstond of niet. hij deelde toch mede…"

»De Hemel weet, hoe en wat," zuchtte Barneveld.

»Men kan nogal met zekerheid op dat punt conjecturen maken; de Franschen hebben eene levendige verbeelding en eene goede gave van voorstelling; onze man schreef meest fabeltjes, en gaf die voor historie; de Franschen weten daarbij, dat vleierij licht voor waarheid geldt; hij schreef den Graaf wonderveel van de liefde en achting, die zich hier op Zijne Excellentie had verhecht, en meer dat tot groote satisfactie des Graven kon strekken. Om beter onder ’t bereik van die liefelijkheden te zijn, had hij zich naar Utrecht verplaatst, waar men blind moest wezen om niet zulke observatiën te maken… als men wil…, toen zijne goede fortuin mij in zijn weg voerde."

»Zijne goede fortuin of de uwe?" glimlachte Barneveld.

Fabian glimlachte ook en vervolgde:

»Van nu aan was ik het, die hem onderrichtte, en… — gij kunt denken, dat de toon ietwat veranderde — en, om hem een beter coup d’oeil te geven op de zaken, liet ik hem van terrein verwisselen… Hij is mij voorgegaan naar Amsterdam; hij is mij gevolgd naar ’s Hage… Gij begrijpt, dat hij, door mijne oogen ziende, of liever door mijne ooren hoorende en door mijn mond sprekende, of eigenlijk schrijvende, nogal zoo iets in Engeland zal te vertellen hebben, dat Zijner Excellentie’s donkerbruine verve ietwat zal doen verschieten, van ’t bloedrood des toorns tot het loodwit der vreeze."

»Maar om vredes wille, Mylord! gij zult hem toch niet…"

»De waarheid in de pen geven, waarom niet? als ik weet, dat die waarheid Leycester pijnigen kan, en schaden…"

»Maar, Mylord! ik zal niet dulden, dat gij u onderstaat ietwes