Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/161

Deze pagina is proefgelezen

u, het zal hem geen balsem zijn in zijn leed." En de lach, waarmede Fabian dit uitsprak, was dæmonisch boosaardig. Barneveld, hoewel als staatsman niet schuw voor de eene of andere handeling, die niet met zuivere billijkheid kon bestaan, — die als rechtsgeleerde en als diplomaat behendigheid eerder onder de onmisbare deugden achtte dan openheid; — Barneveld was toch, wat men gewoon is te noemen, een braaf mensch, een mensch van onberispelijke zeden en strenge moraliteit in het gewone leven, en de satanische blijdschap van Fabian, bij het vooruitzicht van den diepen val van een ander mensch, zijne voorstelling van den helschen triomf om, na zelf tot dien val te hebben medegewerkt, de smart en de schande er van te vertienvoudigen door bitsen spot, ontzette hem; en met eene huivering van afgrijzen, wendde hij zich weg van Fabian, terwijl hij uitriep:

»Voorwaar, Mylord! God vergeve u zulken wellust! Maar mij dunkt, het is serpenten aard, aldus te haten, de haat eener vrouw veeleer dan die van een eerlijk man."

Fabian verbleekte.

»Gij weet niet wat gij zegt…!" hernam Fabian in verwarring. »Ik meen," vervolgde hij, meer gevat, »gij kent den haat niet en den lust der wrake, dien zij wekt, anders zoudt gij zóó niet spreken."

»Neen, in trouwe! booze passiën kenne ik niet in die mate, en danke er God Almachtig voor!"

»Dank er dan tegelijk voor, dat ze u dienen, alschoon gij ze niet medevoelt."

»Overzeker, Mylord! het ware mij liever, zoo ik ze niet van noode had!"

Wij gelooven, dat .de Advocaat hier volkomen oprecht was en dat hij dit geheimzinnig en boosaardig wezen liever in den sombersten kerker van de Gevangenpoort had gezien, dan als