Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/274

Deze pagina is proefgelezen

doening, dan een enkele doffe zucht, toen de duinige kust hem voor het laatst tegenschemerde.

Van daar dan ook, dat Johanna te vergeefs poging deed, om hem door brief of bode van Hugo’s herstelling bericht te doen, zoodra zij het wagen durfde, dat wil zeggen, zoodra zij zich en haren broeder buiten het bereik achtte van zijne ijverende geestdrift, waarvan zij het ergste vreesde! Zoo schielijk den zwakken Hugo het reizen mogelijk was, had zij met hem Utrecht verlaten, en zonder hinderlijke ontmoeting hadden zij Antwerpen bereikt, waar zij huisvesting en gastvriendschap vonden bij Hugo’s ouden meester; die met zijne gade mede tot de heimelijke religie behoorde; want reeds had de Hervorming in deze bloeiende koopstad stille, maar groote vorderingen gemaakt. De levendigste en welvarendste handelsstad der Christenheid, dat zij toen was, vereenigde binnen hare muren bij afwisseling de zonen van alle natiën. Dat heenen wedertrekken van vreemdelingen, dat af- en aanreizen van hare eigene kooplieden en zeevarenden naar alle vreemde gewesten, begunstigde uit vele oorzaken tegelijk, de verbreiding van haar denkbeeld en de ontvangbaarheid voor haren invloed. De predikers en belijders konden de openbare aandacht lichter ontsnappen, bij zoovele andere vreemden in zeden en denkwijzen, die geduld werden. Onbekrompener inzichten van menige maatschappelijke instelling maakten als van zelve eenen Antwerpschen koopman vrijzinnig; het denkbeeld »vrijheid” was door hem zoo goed begrepen in het Staatkundige, dat hij het ook zeer licht bevatte en gaarne tot het zijne maken wilde in het Godsdienstige. Tot onderzoek vond hij te midden van behagelijke welvaart, die een verpoosde. arbeid gunde, tijd genoeg. Er heerschte waarlijk Godsdienstzin, schoon de overmoed van luie en trotsche monniken eene arbeidzame bevolking, fier op haren arbeid, walgde, schoon de domme kunstgrepen van eene verwaande Geestelijkheid, wier driestheid en aanmatiging klommen met hare onwaarde, leeken moesten stuiten, die zich in reizen hadden gevormd en die de voordeelen der beschaving al meer op prijs begonnen te stellen, die zich zelve praktisch in landen volkenkunde onderwezen, en die de kunsten en uitvindingen van geheel