Hare gedachten gingen niet over de schokkende gebeurtenissen van den dag, over dien gruwelijken broedermoord in het midden van Europa in 1866, den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog, over die schare strijdbare mannen, neergeveld als afgemaaide halmen, niet over het weegeroep van zoovele vrouwen en kinderen die, radeloos van smart, slechts tranen en snikken hadden om te getuigen tegen het geweld en onrecht dat hen tot weduwen en weezen maakte; zelfs niet over de vreeselijke plaag waar. onder het gansche eigen vaderland zuchtte, die bovenal de liefelijke hofstad teisterde. Och neen! Charity begins at home , dacht Laura, en zij vond het allernoodigst, medelijden te hebben met zich zelve; met miskenning van de duizende voorrechten die zij genoot, alleen ziende op hetgeen haar was onthouden, ontnomen!
»De cholera! ja, dat was wel erg, maar het was toch eigenlijk maar een armelui’s ziekte, Er vielen ook wel eens slachtoffers uit den deftigen stand, zeker, maar dat waren de excepties, En die menigte die zoo ellendig woonde, zoo slecht gevoed, zoo slecht gekleed werd, was toch immers zóó rampzalig, dat het voor haar nauwelijks een ongeluk kon heeten zoo ze uit die ellende werd weggerukt!" Dus redeneerde haar voornaam egoïsme. En toch zou zij vreemd hebben opgezien, zoo men haar verweten had dat zij geen hart had. Zij, die zulke teere traantjes had geweend om het lot van menige romanheldin; die wezenlijk zóó geschokt wat geweest toen zij eens de »Medea " door Ristori had zien voorstellen, zij, die voor elke weldadigheidsloterij een aardig handwerkje vervaardigde, en het altijd betreurde dat zij geen loten genoeg kon plaatsen — zij geen hart!! Maar… zij was nu een. maal op haar eigen leed gekomen — en ’t was »pitiful!"
’t Was wondrous pitiful! zoo dacht zij, dat een meisje van hare opvoeding en geboorte, en die… er niet kwaad uitzag — de spiegel vleide niet dat zulk een meisje verkwijnen moest tot… haar zes-en-twintigste jaar misschien, in vergetelheid, in betrekkelijke afzondering!
En dan Albert! Zij hield zooveel van hem, zij wist hem zoo goed te waardeeren, — hoe jammer dat men hem maar niet spoedig een ambt gaf, — naar zijne verdiensten (naar hare behoeften, had zij moeten zeggen). En zoo dat eens nooit gebeurde, zoo zijne pen hem eens vijanden had gemaakt, juist bij dezulken,