een ganschen dag migraine, want ik had besloten, dat ik ditmaal uit liefde zoude huwen en niet uit convenance, maar de welvoeglijkheid laat niet toe, dat ik u alleen liefheb.
— Volstrekt niet, zeide de graaf, die zich vermaakte met dit onderhoud. — En daar ik natuurlijk niet meer terug kon, terwijl de koning van dit huwelijk kennis droeg en het goedkeurde, en daar de kolonel mij zeide, dat het volstrekt noodzakelijk was ook voor u,… zoo begreep ik, dat ik maar weer huwen zou, als vroeger, gelijk de meeste prinsessen en dochters van pairs dat doen, hetgeen maakt, dat het goede toon is,… maar ik moet toch vooraf zekerheid hebben omtrent twee zaken: Dat gij mij niet kwellen zult door ijverzucht om iedere menuet, waartoe ik mijn cavalier kies, en dat gij mij niet dwingen zult, u naar buiten te volgen, als gij in eene kwade luim zijt. Mijnheer De Pharsin handelde zoo, en daarbij heb ik mij in den laatsten tijd van den rouw zoo verveeld op het land…
— Ik kan u volkomen geruststellen, mevrouw, dat ik u nimmer tot last zal wezen door ijverzucht, en u nimmer verzoeken zal, mij gezelschap te houden op het land.
— Dat is dus afgesproken, zeide Clarice vroolijk, en reikte hem even hare fijne hand.
— Arm kind! sprak de graaf in zich zelven. De trouwe grootvader had gelijk; gij hadt behoefte aan een echtgenoot zooals ik het zou geweest zijn. — De markiezin De Rassant verhinderde verdere medcdeelingen door de aanmerking, dat zij zich reeds te lang en te in het oog loopend met elkander hadden beziggehouden, en te vertrouwelijk waren geweest naar den eisch van het oogenblik. De kolonel De Pharsin zag vroolijk en zegepralend op den graaf d’ Aubigné die het laatste bedrijf van den Misanthrope niet afwachtte, om naar de markiezin, zijne zuster, te ijlen en haar mede te deelen, welk eene teedere vertrouwelijkheid er nu scheen te heerschen tusschen het aanstaande paar.