niet had ontwikkeld. Zijne oogen stonden wild: na een vluchtigen blik op den schilder vlogen zij snel het vertrek rond en vestigden zich eindelijk op een der stukken, die aan den muur ten toon hingen, daarna op een ander, dat half voltooid op den ezel stond. Een diepe zucht scheen hem toen de borst te verruimen, een schichtig verbleeken en blozen bewees eenige heftige aandoening, en een half luid — eindelijk! — ontsnapte hem. Mignard beantwoordde zijne achtingvolle buiging zittende, en sprak, zonder hem aan te zien:
— Wat verlangt mijnheer de graaf De Feuquières van mij?
— Gun mij een oogenblik, om mij te herstellen, mijnheer de ridder Mignard; ik heb veel, veel te zeggen en ik ben eenigszins bewogen… ik heb geloopen, en schielijk…
— Verwijfde weekelingen! bromde Mignard tusschen de tanden, zij vechten met kanten manchetten aan, en zij vallen flauw, als zij zonder koets op straat komen. En de stem verheffende, riep hij: — Vincent, een armstoel voor mijnheer den graaf! Maar Anatole, die wist, dat hij met een zonderling te doen had, nam de hoffelijkheid niet aan en zeide beleefd: Ik dank u voor de bedoeling, mijnheer de ridder, in het oeil de boeuf leert men zich staande te houden, en hier is uwe troonzaal hier hebt gij alleen recht van den zetel. Wil nu ook slechts luisteren met koninklijk geduld.
Maar de kunstenaar voor de vleierij van den hoveling koel, antwoordde alleen, terwijl hij zelf opstond:
— Dan zoudt gij slecht uw doel bereiken; men zegt, de koning hoort het liefst zijne pairs. Wij zijn dat niet…
— Helaas, neen, sprak de jonge graaf met gevatheid, want dan zou ik u als mijn kunstbroeder bij de hand nemen en u vrijuit vragen: Wie gebruikt gij tot model voor die Psyche daar? en hij wees met den vinger naar de schilderij, die op den ezel stond.
Pierre Mignard, die hem nog niet had aangezien, keek toornig op; zijne harde trekken, door ouderdom nog ver-