Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/169

Deze pagina is proefgelezen

denkt dat de burgers het recht niet hebben, knappe lieden in hun midden te bezitten: zoodra wordt er niet een weinigje gesproken van een kunstenaar, of men plaatst een woord bij zijn naam, dat hem uit zijn stand rukt, en neerzet nevens de heeren van adel, die nog achter zijn rug wie weet welke lange gezichten trekken over de gemeenschap; arme vleermuis als hij is, die zijns gelijken waren, beginnen hem te wantrouwen en die het geworden zijn, dulden hem nauwelijks naast zich, en onder dat alles zou de nieuwe edelman van honger sterven, zoo hij niet werken kon als een burger.

Die taal klonk den jongen graaf vreemd genoeg, maar hij verklaarde haar in zijn hart door deze gedachte: Hij is vast een Hugenoot, en de eene vrijheid van denken brengt licht tot de andere… en luide hernam hij: Wil mij dan hooren, mijnheer Pierre Mignard, een naam, die voorzeker geen adel behoeft, om geëerd te zijn. Het is eene waarheid, dat ik hier om niets anders gekomen ben, dan om een onderzoek, dat ik bij den aanvang van ons gesprek als in scherts begon. Gij hebt mij verklaard, dat gij geen onbeduidenden pronker uwe geheimen zoudt mededeelen, en ik onderstel, dat gij dit nog minder zoudt doen aan een lichtzinnigen fat. Ik heb niets dan mijn woord, maar, ik zweer u, dat ik niets zoozeer haat dan de zoodanigen, schoon de zonderlingste toevalligheden mij aan het hof onder verdenking brengen, het laatste te zijn.Die uitdrukking deed zijne werking, want Mignard antwoordde met gulheid: — Het zou niet de eerste maal zijn, dat men aan het hof verkeerd heeft geoordeeld— Zij houden er Le Brun voor den eersten schilder der wereld. Een man, die de Vlaamsche manier navolgt als een papegaai, niet als een kunstenaar, die zelfs nooit begrepen heelt hoe ver Van der Meulen boven hem staat… die…

Maar Anatole, die niet gekomen was, om vertoogen aan te hooren over de schilderkunst, viel schielijk in:

— Daar ik niet een zoodanige ben, vraag ik u met