gelofte werd zij heden niet toegelaten, en het was nog niet het gewaad der orde dat men haar zoude aandoen.
En met welk eene ijskoude welwillendheid wierp zij glimlachjes toe aan allen, die smart en droefheid toonden over de aanstaande scheiding.
Toen de feestmis werd aangevangen, kleurde zich haar gelaat met een vroolijken blos, ofschoon ook de koning, haar vader, inéénkromp in zijn prachtig gestoelte, ofschoon ook de infant, haar broeder, haar aanzag met blikken vol weemoed en bittere zielesmart. O, het was duidelijk dat zij reeds gebroken had met alles wat haar aan de wereld konde hechten, dat zij zonder smart heenging uit den kring, waarin zij zich vreemdelinge had gevoeld, en dat zij juichte nu zij zoude worden binnengeleid, in wat zij de voorpoorte des vaderlands heette.
Niet alzoo de jonge vrouw, die aan hare zijde zat, wier lot was vastgeketend aan het hare, door een onzichtbaren maar onverbrekelijken band, wier jammer zij niet eenmaal giste bij hare onmenschelijke vroomheid, en die zij toch onbarmhartig medesleepte in den levenslangen kerker, dien zij voor zich verkoos. Want Andrea del Campo, eene dochter uit een der edelste geslachten van Portugal, was reeds van hare vroegste jeugd af bestemd geweest tot onafscheidelijke gezellin der prinses. Op denzelfden dag geboren, was zij ten doop geheven tegelijk met het vorstelijke kind, eene eer, door de moeder zeker beter geschat dan door de zuigeling, doch welke de laatste voor altijd aan de koninklijke doopzuster verbond door alle banden van hofdwang en familietrots. Eene telg uit hun huis opgevoed te zien met de infante, in zusterlijke eenheid van lot, was een voorrecht, dat de del Campo’s niet zouden verruild hebben voor het rijkste leengoed in Portugal, en er werd zeer weinig naar gevraagd, of Andrea zich altijd gelukkig zou de gevoelen onder die opgedrongen onscheidbaarheid. O, der menschen hoogmoed speelt zoo licht met der menschen geluk!