kon! Zijn blik viel op haar arm, dien zij achteloos rusten liet op de leuning van zijn stoel; die blank was als albast, schoon doortinteld van den zachten rozegloed des levens, maar die toch daar lag als de arm van een lijk, koud en kalm! Hij greep dien arm, schudde dien hevig, en drukte met een woest vuur zijne lippen daarop. — Zie, ik kon dien arm verpletteren onder mijne kussen! Zij trok dien terug.
— Grijsaard! gij doet mij pijn! riep zij hoonend.
Hij vervolgde: Grijsaard! Ja, ik ben een grijsaard; mijne lokken zijn verzilverd, en toch ik kon ze, grijs als ze zijn, strengelen tusschen het dartele bruin van de uwe. Zij huiverde zichtbaar; toch antwoordde zij met overspannen moed:
— Genoeg! ik weet het! men moordt met liefkoozingen zoo wel als met het zwaard! maar het is niet alzoo, dat gij mij liefde zult afdwingen. Hertog van Eastland! zet niet op het spel, wat gij nog bij mij zijn kunt. Ik heb u nooit mijne achting geweigerd; wie zegt u, dat ik niet leeren zal uwe vnendm te zijn?
— Ligt er hoop in dat woord? vroeg hij, terstond weer bevredigd, en vatte hare beide handen. Metella! kan er een tijd komen, dat gij mij het leven geeft, het leven door uwe liefde…
— Het eeuwige leven na den dood, die haast nadert! denk daaraan Archibald van Eastland! riep eene zachte en doffe stem dicht bij hem, en een monnik vertoonde zich, Ongeschoeid als een Franciscaner; de strenge haren gordel dicht om de pij gesnoerd; de handen geheel geborgen in de lange wijde mouwen; de kap diep heengetrokken over de oogen, stond dáár die dienaar der Kerk onbeweeglijk en ernstig, als bracht hij een oordeel of een aanklacht. Lady Metella had zich ver schrikt omgewend, en zag met verwondering op den gewijden indringer. De lord daarentegen had in de eerste verrassing de hand aan zijn zwaard geslagen, en riep nu toornig den stoorder toe: Franciscaner! wat geeft u het recht, ongeroepen binnen te dringen bij den hertog van Eastland?