Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/212

Deze pagina is proefgelezen

diep geroerd, met de uiterste verrassing, en eindigde, onder tranen, met den uitroep: Gij zult gehoorzaamd worden. Toen borg ze de voorwerpen zorgvuldig weg, en verdiepte zich in een gebed voor den geliefde. Een slepend geschuivel langs haar heen schrikte haar op. Zij zag om zich. De monnik stond niet ver van haar, geleund tegen de tombe. Somber staarde hij rondom zich, en scheen haar niet op te merken. Metella smoorde den kreet van ontsteltenis, die dreigde haar te ontsnappen, en naderde hem. Het was of ze den haat trotseerde, die haar toelichtte uit zijn oog, zoodra hij haar gewaar werd.

— Ik had toch gehoopt, hier vrij te zijn van deze! sprak hij. — Stelt gij belang in een dezer dooden? vroeg zij.

— Valsche vrouw! gij wilt mij verlokken tot een woord, dat mij verderft, riep hij; maar gij zult niet slagen, en hij wilde zich verwijderen…

— Ik ben uwe vijandin niet, sprak zij; terwijl zij trachtte hem terug te houden.

— Gods vloek! de vloek van lord William over u, zoo gij mij ophoudt, riep hij zich losrukkende, en waggelde voort, zoo snel hij vermocht.

Metella volgde hem tot buiten de kapel; daar wachtte ze haar page, haar eigene, een vasal van Maxwell. George! volg dien broeder Franciscaner, en zie waar hij ingaat, beval ze hem fluisterend.

Met den moed, waartoe altijd een ernstig voornemen bezielt, verliet lady Metella, in den avond, onder het geleide van haar knaap, heimelijk het kasteel; hij voerde haar langs een zijpad door een bosch, naar den bouwval van een toren, in welks benedendeel, sinds de oudste geheugenis, een kluizenaar had gehuisd, zoo vroom en zoo heilig, dat geen ongewijde zijn drempel mocht betreden. Dit wisten de Lady en de page niet; maar de laatste wist wel, dat hij hiet den monnik had zien binnengaan, dien zijne meesteres hem