— Uw trouwe dienaar, mylord! en waarom?
— Hij mishaagde u.
— Eene hoffelijke oplettendheid, mijn gemaal! maar zoo die reden de ware is, stel hem dan spoedig in vrijheid, met mijne lichte ontevredenheid was het zóó niet gemeend, Ik bid u, ontsla hem! Doe dat om mijnentwil!
— Die verandering heeft geene reden en zweemt naar luim; gij hebt gewenscht, dat hij bescheidenheid zou Ieeren; wij zullen beproeven… spreken wij van iets anders. Ik kwam hier vervuld met gramschap tegen u, want gij hebt mij hard behandeld dezen ganschen dag: uwe eigenzinnigheid heeft het Te Deum opnieuw verschoven tot morgen; gij sloot u op in uwe vertrekken bij het middagmaal; gij verlaat mijn huis, zonder dat ik weet, waarheen of waartoe: toch wist gij, dat ik u met vreugde, met dankbaarheid mijn arm zou geboden hebben, ware het ook tot den dolzinnigsten tocht, en ik kwam om u te zeggen, dat er een einde is aan mijn geduld; dat ik rechten heb, die ik wil geëerbiedigd zien; dat… maar gij hebt mij in uwe macht met die betooverende schoonheid; ik ben omgekocht, als ik u aanziet en ik geloof dan altijd, dat gij de beleedigde zijt, dat ik eene vergiffenis heb af te vragen, en nu weder… mijn argwaan! Het was eene dwaasheid, zooals altijd, wanneer ik u beschuldig, en toch vergeef mij, laat ons vrede maken, en zij het nu eens voor lang! Ik wil opnieuw geduldig zijn: en hij nam hare hand, die zij hem liet; in eigen gedachten verzonken, luisterde zij niet meer, sinds hij zijn gewoon onderwerp aanroerde. — Dezen morgen had ik u nog veel te zeggen, vervolgde hij, zijne stem, gewoonlijk forsch en krachtig, verzachtende tot het gefluister eens biddenden: Ik had u eene bekentenis te doen. Zij werd opmerkzaam.
— Eene bekentenis, heer!
— En eene verdediging, mylady! Ik weet, wat u tegen mij inneemt. Gij gelooft niet aan andere hartstochten voor mijne jaren, dan die van hebzucht en eergierigheid; nooit werd het mij zoo klaar als heden; gij meent, dat ik naar uw rijk-