— Weg! terug! in de andere kamer, sprak ze hem toe, terwijl ze de deur niet zoover ontsloot, dat er een muis door kon. De arme Michele moest gaan, en wat nog erger was, hij had niets gezien. Toch kwam de signora even daarna bij hem, maar haar gelaat was strak en zonder glimlach.
— De hertogin is ernstig ontevreden op u. Haar te storen in een uur van strenge afzondering!
— De hertogin heeft geen recht tot toorn! Was het dan beter, dat een gewoon edelknaap dezen brief van monsignore en dezen anderen van den bisschop had binnengebracht?
— Neen hernam, zij zachter, maar had dat dan zooveel haast? De jonge edelman vatte smeekend hare hand, — Nicoletta, om Gods wil! zeg mij, wie is de jonge man, dien gijlieden hier eene schuilplaats geeft?
— Herhaal nooit weder eene zoo onbeschaamde vraag, antwoordde zij met zooveel gramschap, als zij machtig kon worden.
— Zweer mij slechts bij de liefde, die ik u toedraag, dat die man geen minnaar van u kan zijn!
— Ik zweer niet, bij iets zoo gerings.
— Gij windt mij op tot wanhopige stappen. Bij den hemel! ik zal niet rusten vóór ik hem gezien heb. Ik waag er de gunst der hertogin aan, en al de voorrechten van mijn rang, ik steek het paleis in den brand, en breng Ferrara in oproer, als ik niet weten mag wien gij huisvest.
— Ik weet, dat er geene dwaasheid is, waartoe gij niet in staat zijt.
— Ik zal uw slaaf zijn, zoo gij het mij zegt!
— Ik zie gaarne een heer der schepping knielend. Hoor dan, maar zeg niets aan den abt-kapelaan; hij mocht Julia lastig vallen. Hij luisterde vol verachting. »Welnu, ’t is een domheer uit Frankrijk, die het celibaat der priesters komt afschaffen. Michele’s gelaat teekende de kluchtigste teleurstelling.
— Nicoletta, sprak hij daarop zeer ernstig, als de man