— Ei, gij fijne staatsman! hernam de Hollandsche heer, ziet gij niet beter toe, waar gij u vijanden maakt, of liever vijandinnen, dat nog wel zoo gevaarlijk is? Hoe kan het zijn, dat gij zooveel goeds en nuttigs in de staatkunde tot een goed eind hebt gebracht!
— Mevrouw Hooft, mijne vijandin! riep Temple in de hoogste verwondering; ik moet gelooven, dat Uwe Edelheid wil gekscheren; ik had nog niet éénmaal de eer haar te worden voorgesteld. Ik ken ook de vrouwen als zeer licht kwetsbaar; maar men moet toch in aanraking zijn geweest, zal eenig misverstand mogelijk zijn, en…
— Gij kent de vrouwen in het algemeen, sir William! ik wil dat gelooven; maar gij kent niet de Hollandsche vrouwen in het bijzonder: en deze hebben nog een kwetsbare plek meer dan de uwen — de anderen hebben hare ijdelheid, hare harten — de onzen hebben ook nog hare huizen, hare vloeren — en, ziet gij, het is die, welke gij bij mijne vrouw beleedigd hebt. Luister! (de afgezant zette groote oogen vol verbazing.)
Toen gij laatstmaal hier hebt gegeten, waart gij verkouden… de gevolgen van die verkoudheid… verschoon mij van de bijzonderheden… de ingelegde vloer van onze eetzaal is gladgewreven; gij herinnert u…
— O! volkomen, hernam Temple, in lachen uitbarstende, die groote, gezette dienstmaagd, die met een witten doek telkens de verontreinigde plekken kwam schoonmaken; maar in waarheid, mijnheer! is het niets anders?
— Niets anders, hernam Hooft. Beseft gij nog niet al de uitgestrektheid van uwen mijn ongeluk? Sinds dien dag houdt mijne vrouw u voor een Rus, een Heiden, een Turk, voor alles, wat zij lomps en afschuwelijks kent. En zij heeft gezworen, dat geen Engelschman, al ware het koning Karel II zelf, een voet meer in haar huis zoude zetten; wij hebben er de clause (met hare voorkennis) voorzichtiglijk bijgevoegd, en daarom, met alle kracht van redeneering, uwe tegenpartij dezen morgen tot een ceremonieel bezoek bij de drostin van Muiden weten over te halen, zoo-