nende vrienden rekken wij dus dit maal niet langer, en laten hen met u samen.
Hooft lachte opgeruimd. Mijn krijgshaftige dichter, of liever mijn dichterlijke krijgsheld! gij zijt noch aan het hoofd van uwe compagnie, noch op den zangberg, waar gij beide beveelt. Het is mijn tijd nog niet, en ook nog niet de uwe, ik zal u waarschuwen, reken er op; meent gij, dat ik deze schoone vrouwen, deze geestige zuster van Apollo, hier naast mij de getuigen zou willen laten zijn van de wijze, waarop ik mijn laatsten zucht zal slaken? Zóó een barbaar ben ik niet, schoon ik in de zoete konste der poëterije een leek ben; gij hebt nog wel een half uur te blijven, en laten wij dat besteden op de beste wijze. Ik roep u allen op, bevallige Katherijne! gij Goesche Zwaan, geleerde Francius, hoogdravende Oudaen! gij, Six van Zuilichem! en gij allen, die uit de hengstebron mildelijk gedronken hebt, verkwikt mij ieder op uwe beurt met een teug uit hare edele wateren. Deze zilveren bokaal met den zuiversten wijn loone telkens uwe pogingen! — Hij is onverzettelijk, snikte mevrouw Hooft. Maar de begaafde lieden, die hij had geroepen, meenden gehoor te moeten geven aan die gril van een stervende, en Van der Goes maakte zich reeds gereed tot het uitspreken van een vers, toen een sergeant der hoofdwacht werd aangediend en binnengelaten. Hij bracht den president-burgemeester een der sleutels van de kist, waarin weder de sleutel der hoofdpoort werd bewaard, sinds het laatste volksrumoer over dit punt. Toen ze Hooft werden overgereikt, greep Valckenier er naar, hetzij met eene willekeurige beweging, hetzij uit hoffelijkheid.
— Nog niet! sprak Hooft zoo veelbeduidend, dat de andere verbleekte, en toen hij ze aangenomen had, vervolgde hij: ze zijn hier ten minste evengoed beveiligd tegen Engeland en Oranje, als elders tegen Frankrijk. Maar zijne stem verflauwde zoo merkbaar onder dit spreken; de blik, dien hij op den gehaten ambtgenoot wierp, was