en — haar bruidskleed — en ik zit ledig! — En het grootste deel van haar corbeille is mij opgedragen. — Haar bruidskleed — en zij verzonk weer eene poos in haar gepeins. — Wanneer zou Rose-Marie de bruid worden? Zeker zal ze mij op haar feest willen hebben, en ik heb immers geen goede japon om aan te trekken!
Zoo diep neergedrukt was zij reeds door haar lot, en zoo gewoon aan de werkelijkheid, dat het denken aan eene bruid niet eenmaal een wensch naar dien staat voor haar zelve opwekte, haar niet eens bracht tot berekeningen van mogelijkheden, maar alleen tot de herinnering eener behoefte, die zij niet wist te vervullen. Toch was zij nog geen dertig jaar!
Op den leeftijd, waarin zoo menige gelukkige jonge vrouw nog rekent op het alvermogen harer bekoorlijkheden, om te schitteren in de wereld, waarin zoo menige oudere nog de jeugd vasthoudt met beide handen, op dien leeftijd was zij reeds oud, reeds zoo oud, dat zij geene hersenschim meer wist te scheppen, geene hoop meer had te verliezen.
Zij zuchtte diep, maar het was een bange zucht van zorg, geen lucht van weemoed, die verlicht. En de muziek ging van de maat eener française over in eene tuimelende wals.
Zij nam haar werk; maar hare oogen vulden zich met tranen. Plotseling hoorde men een zacht, maar driftig tikken op hare kamerdeur. Zoo ze hare aandacht niet op de muziek had gevestigd, had zij ook voetstappen kunnen hooren, die de trap waren opgegaan.
Een weinig ontsteld over bezoek op een zoo ongewoon uur — een bezoek aan haar, die niemand kende, dan de werksters uit het magazijn van madame Deprie — ging zij openen; dan, men spaarde haar de moeite, en twee lieden traden binnen. Een jonge man, in een elegant danskostuum, een gekleeden hoed, ineengevouwen onder den arm, en eene jonge dame, zoo beeldschoon en zoo onuitsprekelijk bevallig, dat zij haar balkleed van sneeuwwit