vormen, waaraan de mode en het stadsleven ons onderwerpen, en ik eisch in wie mijne vrouw wordt dezelfde begrippen.
— Dan doet gij toch niet wel, eene bruid te zoeken in Parijs, op de eerste verdieping van een hôtel in de Chaussé d’Antin, sprak Honorine haastig; zij kwam op een inval.
— Ook heb ik niet gezocht; maar men heeft mij aangewezen, en niet zoo verkeerd, waarlijk niet: ten minste, ik verbeeld mij, in mejuffrouw Gabrielle eene jonge dame te zien, die verheven is boven de vrouwelijke zwakheid, om met uitstekende kleederen te schitteren de stemmigheid van de uwe…
— ’t Is een demi-négligé antwoordde Honorine, gij begrijpt toch, dat uwe bruid zich kleedt, als zij uitgaat…
— Mijn hemel! deze zijde kan immers dienen bij een bruidspartij, en ik kan toch niet denken, dat gij de slechte gewoonte zoudt hebben van den halven dag voor een spiegel door te brengen, om de andere helft, bij vreemden de coquette te spelen.
— Maar zoo leven zij allen, de jonge dames van Parijs.
— Maar zoo leven wij bij ons in Angoulême niet. De vrouwen blijven daar in hare huizen, hebben daarvoor niets noodig, dan wat net is en eenvoudig en hare mannen behaagt; eten tweemaal ’s jaars bij den sous-prefect, en schikken zich dan wat op… Zoo ten minste doet mijne moeder, die eene brave, verstandige vrouw is.
— Eene moeder! o, mijnheer! hebt gij nog eene moeder? Gelukkige! zuchtte het meisje onwillekeurig.
— Eene waardige moeder! riep hij, hare hand vattende, en ik wist wel, dat mijne nicht van de hare een goed en gevoelig hart had geërfd. Daarom heb ik u een bruidsgeschenk meegebracht, zooals niet ieder jonkman het zou durven aanbieden. Het portret mijner moeder…
Een gesmoorde lach werd in de aangrenzende kamer gehoord, die alleen door eene porte-brisé van het groote salon gescheiden was. Hij zag verdrietig daarheen.
— Mijne kamenier… verontschuldigde Honorine verle-