toch kleeren laten maken, die u passen, de vrouw, die dit dragen zal, moet een hoofd grooter zijn dan gij, en ten minste tweemaal zoo rank. Beken maar, dat gij mij hebt willen bedriegen; het meisje, dat tranen in de oogen krijgt bij het zien van het portret eener aanstaande schoonmoeder, kan niet dezelfde zijn met haar, die zich van vorstelijke weelde omringt! Het meisje, dat zoo weinig uiterlijke voordeelen heeft als gij, kan niet den lust hebben, zich door zoo uitstekenden pronk te onderscheiden, zonder eene volslagene zottin te zijn, waarvoor ik u, trots uwe vermomming, niet houden kan; zeg, dat ik het geraden heb, Gabrielle! zeg het, en gij maakt mij tot den gelukkigsten aller menschen; en u, o! ik durf het zeggen met vertrouwen, tot eene benijdenswaardige bruid, want ook ik heb eene rol gespeeld: ik ben niet geheel de stijve, onmanierlijke provinciaal, die ik trachtte te zijn; ik woon buiten, dat is zoo, maar ik heb de beschaving en de gemakken der eeuw lief; alleen hare overdrijving wil ik niet, ik vreesde haar in mijne bruid; ik had stellig besloten, mij niet te vereenigen met wie zich dit tot behoefte had gemaakt; om uw ongeluk en het mijne te voorkomen, had ik ons huwelijk niet voltrokken, als gij mijne proef niet hadt kunnen doorstaan, gij ziet, hoe slecht ik voor de uwe berekend was.
Honorine borst in snikken los. — Heb medelijden met mij, edelmoedig man! en veracht mij niet te zeer! riep zij; ja, gij zijt verraden; ja, gij zijt bedrogen, maar anders, dan gij meent. Gabrielle d’Escalles, uwe verloofde, is wel de vrouw, die dat bruidskleed gekozen heeft; wel dezelfde, die zich omringt van deze prachtige meubelen; wel dezelfde, die schittert in de salons, die aangebeden wordt in de danszaal; wel dezelfde, die zich niet schikken wil in huiselijke gewoonten, die een ander met geheel haar hart bemint, en die niets liever wenscht, dan van uwe verbintenis ontslagen te worden… maar ik… ik ben Gabrielle d’Escalles niet; — ik ben niet dan een arm on-