Er heerschte in dit vrouwelijk heiligdom eene mengeling van fijnen kunstzin en eene kwistige overlading van sieraden, die het schoone weder misvormde. Toomelooze prachtliefde kampte er met een zuiveren smaak, gelouterd in de verheven eenvoudige school der Ouden. Dit vertrek was niet alleen het boudoir van Arabella, maar eene schets van haar zelve, eene schets van haar karakter, uit zonderlinge tegenstrijdigheden samengesteld.
Men herkende haar in de heerlijke fresco’s van het plafond, die onderwerpen uit de Odyssea voorstelden; doch zie, de fiere Ulysses-gestalte, de heerlijke vormen der nimfen waren allen met een ontsierend verguldsel overtrokken! Zoo zag men er voortreffelijke gewrochten der schilderkunst — die stoffelijke poëzie! — met oordeel gekozen; doch gevat in rijkgebeeldhouwde lijsten, met de kleurrijke wapens van haar huis voorzien, die het effekt der fijne tinten wegnamen. Zoo overschreeuwden, in een figuurlijken zin, de schrilroode draperiën met hare zilveren boordsels en franjes het zachte hemelsblauw van het behangsel. De vloer van kaneelkleurig hout, met ivoren sterretjes ingelegd, zoude ongetwijfeld ieders bewondering tot zich getrokken hebben, indien niet de arabesken van bladgoud, die tot rand dienden, door hun schitteren het oog hadden afgeleid. Aan beide zijden van den schoorsteen waren twee nissen van zwart marmer. Die ter rechterzijde bevatte een beeld der Grieksche Saffo, eene meesterlijke navolging der Ouden door eene bekwame Italiaansche hand; maar treurig zag het zich ter linkerhand vergezelschapt door een Maria-beeld met het heilige Kind, waaraan elke uitdrukking van moederliefde en goddelijke waardigheid verloren ging door den bespottelijken opschik: een mantel van purper met hermelijn omzoomd en een stijfstaanden kraag van Vlaamsche kant, zoodat het, ondanks de heiligenglorie van verguld zilver, die het omgaf, niet ééne zielverheffende gedachte van.heiligheid vermocht op te wekken. De sofa, waarop de schoone Lady meer lag dan zat, was eigenlijk eene soort van ottomane met zeer lage pooten, welker donzige kussens, die tot rusten uitlokten, met rozenrood fluweel bekleed waren en versierd met koorden en kwasten van zilverdraad. De voetbankjes, zoowel als de stoelen van gedraaid ebbenhout, waren bekleed met tapijtwerk, dat de wapens en naamcijfers van haar geslacht