beklommen, of zij maakte van haar nieuw gezag gebruik, om hare jongere zuster van het hof en uit de hoofdstad te verwij deren en haar het kasteel van Ashridge tot woning aan te wijzen. Waarschijnlijk viel de keuze der koningin juist op dit verblijf, om zijne nabijheid bij Londen, die haar in staat steide, van elke eenigszins belangrijke handeling van het voorwerp haars argwaans ten spoedigste onderricht te zijn, of wel om Elisabeth te noodzaken, zich in de grootste afzondering terug te trekken en elke verstandhouding met de buitenwereld te vermijden, ten einde de op haar gerichte achterdocht geen voedsel te geven. Misschien was het om dit eerste te bevorderen dat Maria (die toch ook de ongenade van het lot gekend had, en dus beter dan eenige andere vorstin het bittere van zulk een verstooten moest beseffen), het jaargeld introk, dat hare zuster tot hiertoe onder alle wisselingen harer fortuin, zelfs onder het tyranniek protectoraat des Hertogs van Somerseth behouden had, zoodat Elisabeth genoodzaakt werd om hare leef wijze en hofstaat op een leest te schoeien, die waarlijk voor eene vorstin sober kon heeten, en zij zich op de onzachtste wijze, in een leeftijd waarin de spelende verbeeldingskracht nog zoo gaarne met hare idealen voorheeft, tot de koude werkelijkheid van huishoudelijke berekeningen teruggebracht zag. Vandaar misschien, dat zij op rijperen leeftijd, bij al hare zucht tot praal en glans, eene zekere mate van spaarzaamheid en overleg ont wikkelde, die haar wel eens als een inbreuk op de vorstelijke deugd van vrijgevigheid werd toegekend.
De vermelde gestrengheid der koningin jegens eene zuster, waarmede zij tot hiertoe in eene goede verstandhouding geleefd had, tot wier raad en staatkundige inzichten zij in de bange oogenblikken van beider vaak duistere lotswisseling meermalen de toevlucht had genomen, hiertoe gedrongen door hare algemeen erkende scherpzinnigheid van oordeel en de buitengewone vroegrijpheid van haar verstand en kennis; eene zuster die, ondanks deze zedelijke meerderheid, nooit de achting, waarop Maria als de oudere aanspraak maakte, uit het oog verloren had, aan welke zij juist om eene gelijkheid in tegenspoeden te nauwer moest verbonden zijn, mishaagde sommigen, verheugde enkelen, deed anderen sidderen en bevreemdde allen. En toch,