De drie bedienden omringden den vreemden indringer.
»Drommels! dat is een vreemd binnenkomen in eene feestzaal,” mompelde een hunner.
»Stil, John!” fluisterde een ander, »het is zeker een edelman van het geleide.”
»Met uw welnemen, Sir! Lord Williams, onze edele meester, is zooeven aangekomen met eene zeer aanzienlijke dame, die hier vernachten zal, en zoo gij niet tot het gevolg behoort…”
»Ei zoo, ’t is dus voor Lady Betty, dat men zooveel omstandigheden maakt! Maar wat spreekt gij van tot haar gevolg te behooren? Ik zeg u, zij behoort veeleer tot het mijne. Ik kom later dan de anderen, omdat mijn paard een hoefijzer verloren heeft. Maar nu, dunkt mij, konde men zich aan tafel zetten. Verwittig de anderen, ik zal middelerwijl plaats nemen.”
»Nu, bij den hemel! die is onbeschaamd,” riep John, terwijl hij heenging.
»Gij plaats nemen! Om uwentwil de gasten roepen!” hernam zijn. makker verontwaardigd, »terwijl onze meester en Mylady, zijne moeder, in de aangrenzende kamer wachten tot de dame , die hunne gast is, gereed zal zijn; dat is wat fraais! Hebt gij veel in adellijke huizen verkeerd, Sir?”
»Ik ben Benefield, Gouverneur van Woodstock,” zeide deze, die inderdaad niet beter had kunnen antwoorden. »Weet gij wel, snaak, dat ik de vertrouweling ben van Hare Majesteit en van Zijne Grootwaardigheid den Kanselier! Gij zijt onbeschofte schurken, en uw meester is een gek, die wel zoude doen met mij te vriend te houden.”
»Ik kan dat niet beoordeelen, heer Gouverneur!” hernam de bediende, die maar half aan deze groote woorden geloofde, spotachtig, »maar daarom behoeft gij niet zoo op het tapijt te stampen met die morsige laarzen en uwe scherpe sporen.”
»Bij God! knaap, help ze mij dan uittrekken; ze zijn mij lastig genoeg. Wench!” vervolgde hij tot zijn dienaar, »geef andere laarzen uit het valies,” en nu wierp hij zich ruw neder op den prachtigen zetel, die voor de vrouwelijke gast gereed stond.
»Neen, dat gaat te ver, Sir! Dat gaat waarachtig te ver,” riep de bediende, »u de laarzen te laten uittrekken in deze zaal in den armstoel, waarop Mylady zelve niet zoude gaan zitten!”