zij haar schot richtte: want gij hebt zeker wel begrepen, dat het Horatia was. Toch drukte zij los. Ik geloof, dat zij op mij gemikt heeft; maar zoo bespottelijk miste zij haar doel, dat ik met een luiden lach mijn wapen buiten de kamer wierp. »Schoone Signora!” sprak ik tot haar, »gij hebt betere wapens, dan deze.” — Maar reeds lag zij aan mijne voeten, — »Het is mij mislukt, Signora! ik heb hem niet kunnen redden; maar zoo er menschelijk gevoel in u woont, zoo gij een jongeling zijt, en op een gezegenden ouderdom hoopt, bega dan geen moord aan een grijsaard… want het zoude een moord zijn, een tweegevecht met den degen!”
» »Zóó heeft hij het immers zelf gewild!” zeide ik. Maar zij antwoordde niets dan een klagend: »vergiffenis!” Zij was onbeschrijfelijk schoon, zooals zij dáár lag geknield; het masker en de sombere hoed waren haar afgevallen; hare prachtige lokken hingen los neder over den mantel; de geestdrift gaf haar eenen gloeienden blos. Ik was mij zelven niet meer meester. »Waarom zijt gij daar niet mede begonnen, schoone Engel!” riep ik, haar opheffende; onwillekeurig omving mijn arm haar liefkoozend. »O! ik dacht dat gij een mensch waart zonder hart en zonder ziel; ik meende, dat geene overreding op u iets vermocht. Toen besloot ik… het was een wanhopige stap…” — Hare verlegenheid nam toe, naarmate mijn oog zachter werd en mijne houding eerbiediger. — »Gij hebt veel durven wagen, Signora Horatia!” sprak ik ernstig.
» »Moest ik niet voor hem! O! gij weet niet, hoe oneindig veel die man voor mij zegt.”
»Uitnemend goed,” hernam ik bitter, »hij is uw minnaar.”
»Mijn minnaar! wie heeft u dat gezegd?” vroeg zij verwonderd. »Het is de liefderijkste voogd van de minderjarige weduwe; de man, die mij beschermt tegen mij zelve. Mijn God! wat zoude ik zijn zonder hem!” En zij zeide dat alles met zooveel waarheid, met zooveel gevoel; bij. den Hemel! Rigotier zelf zoude haar geloofd hebben.
» »Is dat dan eene logen, dat hij u aanbidt?”
» »Helaas! zijne liefde, rein en kalm als die van een vader, maakt nu mijn éénig geluk uit. — Het is zoo, hij zoude zijn bloed geven, om mij eene luim te bevredigen; maar mijn min-