vend van smart, met wankelenden tred wilde wegijlen, en zou zijn nedergevallen, ving ik haar op in mijne armen, en ik was overwonnen. Van dien oogenblik af waren wij gelukkige echtgenooten. Horatia konde een engel zijn, als zij wilde. Zij deed mij waarlijk vergeten, wat ik vroeger gewenscht had; zij verzoende mij met het huwelijk, dat ik begon aan te zien als de noodzakelijke instelling van eene maatschappij, die hare leden door banden binden moet. Zij had mij tot een mensch kunnen maken, zooals ieder ander, zoo ze mijne begrippen had gekend en ze had willen bestrijden. Zoo groot was het overwicht, dat zij op mij verkreeg, door het geluk dat zij mij schonk; maar ik verborg haar mijne opvoeding en Rigotier’s leer; zoo fijn gevoelig en licht kwetsbaar van hart, als ik mij haar voorstelde, zou de zij bezweken zijn onder de waarheden, die zij had moeten hooren; en het was mijn gestadig peinzen, haar iedere grieve te besparen. Toen Rigotier van Napels kwam, vond hij ons reeds verzoend, en mij zonder behoefte aan zijne wijsbegeerte. Horatia wilde van hem weten, wat men te Napels dacht, hoe zich Palcetti gedroeg. De arme grijsaard had zich geheel overgegeven aan zijne wanhoop. Hij noemde de Marchesa zijn ongelukkig verloren kind, en mijne daad een gruwzamen roof. Ik meende in de oogen van Lady Jefferies te lezen, dat zij eene verzoening wenschte; en ik verbeeldde mij, dat de smart van den Principe zich zoude laten afleiden, als hij haar, mijne wettige echtgenoote, wist; ook in Napels wilde ik, dat men dit weten zoude. Het was nog winter; met het voorjaar dacht ik naar Engeland terug te keeren; want Horatia zoude moeder worden, en mijn kind moest mijn Vaderland hebben; vooraf echter wilde ik zelf Palcetti bezoeken, en hem trachten te doen berusten in het gemis van haar, die hij liefhad. Ik liet mijn gouverneur bij haar, opdat zij niet alleen van bedienden zoude omringd zijn; en ik reisde af naar Napels. Als er voorgevoelens konden bestaan, heb ik toen een voorgevoel gehad. Onbeschrijfelijk was mijn angst, toen ik haar het laatst omhelsde; en zonder den glimlach van Rigotier, die mijne zwakheid bespotte, ware ik in ernst niet heengegaan. Ik slaagde niet best. Onder geen voorwendsel was de oude Prins te genaken. Mijne biljetten werden door bedienden teruggebracht. Toen ik zeker was, dat al mijne pogingen ijdel zouden
Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/353
Deze pagina is proefgelezen