De jonge Lord wreef zich het voorhoofd, als begon hij zelf aan zóó iets te gelooven.
Daarop hernam hij met zachtheid: »Het is misschien mijn naam die u in verwarring brengt. Weet dan: ik ben Lord Glenhouse geworden, door den dood van mijn oudsten neef; maar ik ben altijd Jefferies! Edward Jefferies! gij herkent mij toch, het is niet mogelijk, dat gij mij niet herkent?”
»Bij de Madonna! het is mij volmaakt hetzelffe, hoe gij u noemt,” hernam de Markiezin. »En het is altijd moeielikk, iemand te herkennen, dien men nimmer te voren zag.”
»Het geldt het belang van uw kind, Horatia!” hernam Glenhouse met bleeke lippen en met gedwongen kalmte. »Zoo gij redenen hebt, om u nu niet te verklaren, noem mij het uur, waarop wij spreken kunnen.”
»Ik ben volkomen overtuigd, Mijnheer! dat wij elkander niets te zeggen hebben.”
»Zoo gij u vermomt in de vrees, dat ik u zal terugeischen van uwen minnaar, leg dan dit masker af. Er zijn voorwerpen, die men verliezen kan, zonder ze terug te vragen, van wien ze heeft opgeraapt.” De Markiezin sprong op als eene gewonde tijgerin. Zij opende den mond, alsof ze een beslissend woord spreken ging. Snel echter bedwong zij zich, wendde het hoofd af, en zag den Dokter aan. Die blik van haar donkerblauw oog was bijna smeekend. Die blik had zich herhaald, na iedere vraag van den Engelschman, alsof zij ieder harer antwoorden uit de oogen van den geneesheer moest lezen. Schilfern fronste de wenkbrauwen.
Toen zeide de Signora Horatia tot hem:
»Vindt gij niet, Dokter! men moet Engelschman zijn, om tot eene onbekende vrouw zóó te spreken als uw patiënt.”
De Lord stiet driftig den stoel weg, waartegen hij had geleund; Schilfern stond op en gaf hem den arm.
»Herinner u, dat hartstochtelijkheid hier belachelijk is,” fluisterde hij hem toe.
»Gij hebt gelijk; ik vergat mij zelven.” En daarop wendde hij zich tot Horatia. »Uw spel was uitnemend, Mevrouw! gij kunt met Mistress Siddons wedijveren. Ziedaar!” en hij wierp haar zijne beurs in den schoot, met een doodenden blik van