fen van de lasten eener huwelijksgift en van een apanage. Zoo meende zij dus vrij te zijn die keuze te volgen, ook zonder eene toestemming te vragen, die zij naar recht en reden van Elisabeth niet had in te roepen als Koningin, want daartoe was haar graad van bloedverwantschap te ver, en niet als vriendin en weldoenster, want Elisabeth had haar nooit zooveel vriendschap bewezen en nooit zoovele goedheid, als haar aanspraak gaf op het vertrouwen en de volgzaamheid der jeugdige Vorstin. Deze was dus haar weg gegaan zonder vreeze voor de gevolgen, en mocht haar stap opzien wekken, zij hield zich overtuigd dat men dien voor het minst niet strafbaar zoude vinden. Dan zij had zich vergist, als wij gezien hebben. Haar was het niet gegeven de opvatting en de handelingen eener Elisabeth vooruit te raden. Haar kon niet de gedachte in het hoofd komen, dat beleedigde vorstentrots die verbintenis met een burger als gekwetste majesteit zoude beschouwen tegen het Koninklijke bloed, en dat geheime vrouwelijke jaloezie de maagdelijke Koningin een afkeer gaf van alle huwelijken en gelukkig zou achten misstap te vinden en misstap te straffen, zich waar eene jonge vrouw het geluk had gezocht op een weg, dien zij zelve niet durfde gaan. En waar de Koninklijke wil vervolgen wilde, daar reikten de Koninklijke macht en de aanmatiging der heerschzucht ver genoeg, om zich rechten te scheppen, uit kracht van welke zij handelen konde. Het arme slachtoffer van eene doorluchtige afkomst en van hoofd, karakter en neiging in strijd met die hooge geboorte, het slachtoffer ook van eene tirannieke staatkunde, die menschelijkheid vergat, de arme Maria Gray zag nu met eenige aarzeling rondom zich, en liet toen haar zacht oog vol uitdrukking rusten op Thomas Grasham, die de zwijgende bede scheen te verstaan, want hij verwijderde zich, en na eene wijle toevens kwam hij terug met Martin Kay; die er uitzag als een verjeugdigd mensch, in eene meer voegzame kleeding dan de vorige, en met den gloed van hoop en vreugde in de oogen en op de wangen.
De verrukking, waarmede de vervolgde echtgenooten elkander in de armen vielen, laat zich met weinige woorden niet beter beschrijven dan door de opmerking, dat haar wederschijn een donkeren blos op het goêlijke aangezicht van den koopman, en hem de oogen glinsteren deed, die hij ophief ten hemel, als