ongesteld; eene onmacht overviel mij, toen de Koningin mij de orde omhing, en Hare Majesteit had de goedheid mij voor een ergerlijk vallen te behoeden. Mij dunkt, dat is duidelijk genoeg , om niet dubbelzinnig opgevat te worden.”
»En dan vergeet Mylord nog, hoe de Vorstin eenige minuten lang zijn hoofd ondersteunde met eene eigenaardige teederheid, die geen onzer ontsnapt is.”
»Gij hovelingen zijt gewoon met het vergrootend oog der wan gunst zandkorrels voor bergen aan te zien! Ik zeg dit niet van u, Chandos, die mij in nood en vernedering ten vriend waart, van wien ik weet dat gij mij het beste zoudt gunnen, maar van dien zwerm van blinkende hofwormen, die door hunne zotte overdrijving eene onwillekeurige beweging der Koningin in een belachelijk licht stellen.”
»Zie, hoe hij de eer zijner Lady handhaaft,” spotte Ara. bella.
»Neen, Graaf! gij zoudt zoo niet spreken, als gij gehoord hadt, evenals ik, hoe ze den armen Kanselier om uwentwille tot stilzwijgen bracht. Ik huiver nog van den blik, dien zij op hem sloeg, toen hij zich iets tegen u ontvallen liet.”
»Daarin hebt gij gelijk. Ik geloof niet dat die man mijn vriend is, evenmin als de armzalige Benefield, die zijn onhebbelijk gezicht almede aan het hof vertoont.”
»Een hatelijk wezen, die Benefield. Weet gij het nog, Eduard, dat hij eens mijne hand heeft durven vragen?”
»En zonder mij zoude Lord Sterny hem die gegeven hebben. Ik voorkwam dit en daarvoor haat hij mij ook van ganscher harte. Een laaghartig mensch, eene schooiers-ziel in het lichaam van een edelman?”
»Als gij het wilt, kunt gij hem immers wegblazen met een half woord.”
»Dat ware niet edel, beste Chandos! Maar hij moet mij toch eenmaal voldoening geven voor zekere woorden, die hem ontsnapt zijn.”
»Gij zoudt u vermaakt hebben, Mylady,” hervatte Chandos. »Als gij getuige waart geweest van de blijdschap des volks bij het zien van uw broeder; aan aanbidding grensde de eer, die hem bewezen werd.”